R. lindleianus Lees

 

Stompe haagbraam

Rubus lindleianus Lees

Phytologist 3: 361 (1848).
Lectotype (Van de Beek 1974): LINN, Herb. J. E. Smith 932-29, Willi­ams, 'R. plicatus Weihe var.'s', Shropshire, s.d.

Relatief kleine ± ruitvormige bladeren met onregelmatige tanden. Bloeiwijze breed cylindrisch met loodrecht afstaande takken en talrijke afstaande stekels, meestal tot boven toe met lange enkelvoudige bladeren

Bladloot hoog boogvormig, 4-9 mm dik, stomp- of scherpkantig met vlakke of convexe zijden, vrijwel kaal tot zwak behaard. Stekels 7-19 per internodium, met (2-)5-9 mm brede voet, geleidelijk toegespitst, sterk afgeplat, afstaand, teruggericht of gebogen, (5-)7-10 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lijnlan­cetvormig, 10-20 mm lang, met lange haren en ± zittende klie­ren. Bladsteel 4-7 mm lang, korter dan tot ± evenlang als de zijblaadjes, los of ± aanliggend behaard, met (10-)15-25 teruggerichte of gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of zwak behaard, aan de onderzijde vooral op de nerven kort behaard en met sterharen, vaak iets tot duide­lijk grijsviltig. Bladrand gevouwen, onregel­matig, maar niet diep, iets periodisch gezaagd, met naar buiten gerichte hoofd­tanden. Topblaadje (55-)72-92(-102) mm lang, ruitvormig, soms meer eirond of omgekeerd eirond, zelden haast cirkelrond, met wigvormige, afgeronde of uitgerande voet, meestal geleidelijk, soms vrij plotseling kort tot vrij lang toegespitst of zelden spits; breedte 57-75(-86)% van de lengte. Lengte van het steeltje 25-37% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, matig tot dicht behaard. Stekels 8-13 per internodium, vaak iets ongelijk, soms met enkele uitgesproken kleine stekeltjes gemengd, teruggericht, gebogen of geknikt, de langste 4-7 mm lang. Bloeiwijze breed cylindrisch met afgeknotte top, aan de voet, maar vaak tot boven toe bebla­derd, met enkelvoudige schutbladachtige bladeren, soms los, maar meestal dicht behaard, met talrijke ± afstaande of terugge­richte stekels, ± zittende klieren en soms een enkele kortge­steelde klier of kleine stekel. Bovenste bladeren aan de onderzijde (groen-)grijsviltig. Zijtakken loodrecht afstaand, iets boven het midden gedeeld, een enkele maal gebundeld, met 3-13 bloemen. Bloemsteeltjes vaak opvallend dicht onder de bloem van het hoofdsteeltje ontspringend en loodrecht af­staand, 5-17 mm lang, viltig en behaard, met ± zittende klie­ren en soms een enkele langere klier(stekel), en met (3-)10-30 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, grijsviltig en dicht behaard, met ± zittende klieren, vaak onbestekeld, soms met 1-2(-5) stekels. Kroonbladen (±) wit, breed elliptisch of omgekeerd eirond, 8-10 mm lang. Meeldraden langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met enkele haren. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: Eind juni-begin aug.

Standplaats: Hagen en bosranden op kalkvrije vruchtbare zand­grond.

Gelijkende soorten: R. senticosus heeft nog zwaardere besteke­ling met kromme stekels in de bloeiwijze en gewoonlijk een breder topblaadje; bladeren aan de onderzijde korter behaard. R. gelertii heeft slankere stekels en een topblaadje met uitge­rande tot hartvormige voet. R. scoliacanthus heeft kromme stekels in de bloeiwijze.

Verspreiding: Vanaf de Britse eilanden oostwaarts tot in het westen van Duitsland, zuidwaarts tot aan het Ruhrgebied en noordelijk België.

Nederland: Vooral in Twente algemeen; elders benoorden de grote rivieren plaatselijk algemeen; in het zuiden zeldzaam.

Verspreiding Verspreiding