Kleine haagbraam
Rubus scoliacanthus A.Beek
Bromb. Geldr. Distriktes 70 (1974).
Holotype: U, A. van de Beek A 902a, Wekerom, Willinkhuizerweg, 12.07.1972.
Opvallend door de onregelmatige bestekeling waarvan enkele sterk afgeplat en haakvormig zijn, de geringe beharing met dunviltige onderzijden van de bovenste bladeren, de brede bloeiwijze en kleine bloemen.
Bladloot boogvormig, 3-7 mm dik, kantig met convexe of vlakke zijden of vrijwel rond, kaal of iets behaard. Stekels 6-25 per internodium, sterk ongelijk en onregelmatig verdeeld, de kleinste uit 1 mm brede voet soms korter dan 1 mm, de grootste teruggericht tot haakvormig aan dezelfde bladloot, uit 4-10 mm of nog breder uitlopende voet sterk afgeplat, 4-8 mm lang. Steunblaadjes 9-13 mm lang, lijnvormig en met vrijwel zittende klieren. Bladsteel 3-7 cm lang, kort, ± aanliggend behaard, meestal met enkele subsessiele klieren en met 11-22 kromme of haakvormige stekels. Bladeren 5- of ten dele 3-tallig, meestal iets bol,aan de bovenzijde zwak behaard tot vrijwel kaal, aan de onderzijde kort en weinig behaard, soms vrijwel kaal en daarnaast vaak iets grijsviltig. Bladrand onregelmatig periodisch gezaagd, met onregelmatige, soms deels naar buiten staande, vaak brede tanden. Topblaadje 58-95(-116) mm lang, met afgeronde of haast wigvormige tot hartvormige voet, breed eirond tot omgekeerd eirond of smaller ruitvormig of elliptisch, geleidelijk tot vrij plotseling breed toegespitst of spits; breedte (54-)67-87(-97)% van de lengte. Lengte van het steeltje 26-46% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, zwak behaard. Stekels 4-10 per internodium, ongelijk, de grootste uit 2-6 mm brede voet krom, haakvormig of geknikt, 3-6 mm lang. Bloeiwijze breed piramidaal tot ± tuilvormig, onregelmatig gebouwd, meestal met dooreenstaande takken, hoog bebladerd, onregelmatig vrij dicht bestekeld, los behaard, met verspreide tot plaatselijk vrij talrijke (vrijwel) zittende klieren. Bovenste bladeren aan de onderzijde grijsviltig. Zijtakken vaak in verschillende richtingen staand, iets onder of iets boven het midden gedeeld of gebundeld, de langste met 4-16 bloemen. Bloemsteeltjes 13-16 mm lang, vaak deels loodrecht afstaand of teruggericht, viltig, behaard, met (vrijwel) zittende klieren en 0-10 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, viltig, onbestekeld, vaak met enkele zittende klieren. Kroonbladen wit, smal ruitvormig tot omgekeerd eirond of soms vrij breed eirond aan dezelfde bloem, 7-10 mm lang. Meeldraden ongeveer evenlang als de geelachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels aan de top behaard. Vruchtbodem zwak behaard. Bloeitijd eind juni, juli.
Standplaats: Hagen, bosranden en bosjes op zandgrond.
Gelijkende soorten: R. lindleianus heeft ook een bloeiwijze met uitstaande takken en vergelijkbaar gevormde topblaadjes; bij deze soort is echter de bladloot vrijwel steeds duidelijk behaard en zijn de stekels in de bloeiwijze niet gekromd. R. platyacanthus heeft eveneens behaarde bladloten en grotere bloemen.
Verspreiding: Endemisch.
Nederland: Alleen in enkele hagen en bosjes rond Harskamp en bij Otterlo. Bij Maarsbergen langs de spoorlijn groeit een grote vegetatie die veel op R. scoliacanthus lijkt, maar rechtere stekels en aan de onderzijde langer behaarde bladeren heeft.
Opm.: Deze lokale soort is opgenomen omdat ze al beschreven is.