R. senticosus Koehler ex Weihe

 

Haakkoepelbraam

Rubus senticosus Koehler ex Weihe

in Wimmer & Grabowski, Fl. Sil. 1:51 (1829).
Lectotype: JE, herb. Weihe, Koehler (Weber 1985), Schmiede­berg, Am Ochsenberge, sine dato.

Synon.: R. coalitispinus Sudre, Diagn. Rub. Nouv. 4 (1906) = R. niti­dus ssp. integribasis var. coalitispinus (Sudre) Sudre, Bat. Eur. 65 (1907) (uitsluitend het type, het exsiccaat Bat. Eur. nr. 213 is een ander taxon). Lectotype (Beek ex Moret 1993): LAU, Müller 205: Auverné. 14.7.1867. Sudre signavit 1905: 'R. affinis. R. coalitispinus'.

Hoogboogvormige bladloot; extreem dicht bestekeld, met sterk afgeplatte stekels.

Bladloot hoog boogvormig, 4-11 mm dik, kantig met vlakke, licht gegroefde of iets convexe zijden, kaal of zwak behaard. Stekels 20-50 per internodium, geel, vaak wat ongelijk, met 3-7 mm brede voet, slank, zeer sterk afgeplat, scherp terugge­richt of soms heel licht gebogen, tot 7-9 mm lang, soms ver­mengd met een enkele naaldstekel. Steun­blaadjes lijn- tot lancetvormig, 10-20 mm lang. Bladsteel 5-8 cm lang, kaal of zwak ± aanliggend behaard, met 18-29 haakvormige stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of zelden aanliggend behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal of hoofdzakelijk op de nerven iets kort behaard, daarnaast soms kort grijsviltig, met uitspringende nerven. Bladtanding meestal ondiep, met brede, gewoonlijk deels naar buiten gerichte tanden met topspitsje, meer dubbelgezaagd dan periodisch of vaak ± enkelvoudig ge­zaagd. Topblaadje 7-11 cm lang, met uitgerande of zwak hart­vormige voet, breed eirond, elliptisch of omgekeerd eirond, gewoonlijk geleide­lijk, kort tot matig lang toegespitst; breedte 69-90% van de lengte. Lengte van het steeltje (26-)33-45% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, vaak gegroefd, licht afstaand behaard. Ste­kels 4-25 per internodium, slank, scherp teruggericht, haak­vormig of geknikt, tot 4-10 mm lang. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal of cylindrisch, in het onderste deel doorbladerd, zwak behaard, zeer dicht bezet met lange slanke stekels, soms tevens met een enkele klierstekel of gesteelde klier. Onderste zijtakken meestal scherp opstijgend, de hogere ± afstaand, onregelmatig vertakt, met 2-6 bloemen. Schutblaadjes vooral naar de top met talrijke kort gesteelde klieren. Bloemsteel­tjes 12-25 mm lang, los afstaand behaard, met talrijke (vrij­wel) zittende klieren en soms met een enkele langere klier en met 10-15 stekels. Kelkslippen los teruggeslagen of soms vrijwel afstaand, grijsgroen of grijsviltig, al dan niet los behaard, met kortgesteelde klieren, dicht bestekelde basis en overigens met 0-8 stekels. Kroonbladen wit, eirond tot omge­keerd eirond of elliptisch, 9-12 mm lang. Meeldraden langer dan de bleekgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of iets behaard. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: eind juni tot augustus.

Standplaats: Bossen, bosranden, hagen, hellingen op rijkere, leemhoudende grond.

Gelijkende soorten: Door de zeer dichte bestekeling nauwelijks te verwarren. R. frederici is wel zwaar, maar lang niet zo dicht bestekeld als R. senticosus, heeft meestal groenere kelkslippen, steeds kale bladloten en nooit gesteelde klieren.

Verspreiding: Noord- en Midden-Duitsland, Nederland, België, Noord-Frankrijk.

Nederland: Vrij verspreid en nergens talrijk.

Verspreiding Verspreiding