R. latiarcuatus W.C.R.Watson

 

Booghaarbraam

Rubus latiarcuatus W.C.R.Watson

Watsonia 1: 71 (1948).
Lectotype (Weber 1977a): KIEL, Weihe, Minden, s.d., 'R. vulga­ris var mollis Weihe'.

Zeer grof gezaagde bladeren met omgekeerd eirond kort toegespitst topblaadje. Stekels ongelijk. Sterk bestekelde bloeiwijze met ruige beharing. Enigszins beklierd.

Bladloot boogvormig, 4-6 mm dik, scherpkantig, vlakzijdig of concaaf, donkerrood in de zon, (vrijwel) kaal. Stekels onge­lijk van grootte en onregelmatig verdeeld, de grotere 8-20 per interfolium, met 3,5-8 mm brede voet, snel versmald, terugge­richt tot gekromd, 5-8 mm lang, daartussen 0-5 kleinere ste­kels of klierstekels per interfolium. Steunblaadjes draadvor­mig of soms ± lijnvormig, 7-12 mm lang, soms met een enkele kortgesteelde klier. Bladsteel 4,5-8,5 cm lang, met 10-20 haakvormige stekels. Bladeren aan de bovenzij­de (vrijwel) kaal, aan de onderzijde dicht kamharig en meestal enigszins viltig. Bladrand scherp, zeer grof en onregelmatig, vaak haast ingesneden, onduidelijk periodisch gezaagd met hoofdtanden die in verschillende richtingen wijzen maar meestal niet echt teruggericht zijn. Topblaadje 56-90 mm lang, ruitvormig tot omgekeerd eirond met wigvor­mige, of zelden afgeronde of iets uitgerande voet, vrij gelei­delijk tot vrij plotseling toegespitst of soms vrijwel spits; breedte 57-80% van de lengte. Lengte van het steeltje (29-)36-52% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, weinig tot los behaard, met 6-14 ongelijke stekels per internodium waarvan de grootste met 4-9 mm brede voet, scherp teruggericht tot haakvormig, 4-8 mm lang, zeer plotseling versmald. Bloeiwijze piramidaal of cylindrisch, of zelden ± tuilvormig, tot de top doorbladerd, los behaard, vrij dicht bestekeld, met kortgesteelde klieren. Zijtakken meestal sterk opstijgend, zelden ± afstaand, de langste met 2-8 bloe­men, rond of soms iets onder het midden gedeeld. Bloemsteel­tjes 10-25 mm lang vrij dicht behaard, met 10-20 stekels en 0-9 gesteelde klieren. Kelkslippen grijsviltig en kortbehaard, meestal aan de voet bestekeld, los teruggeslagen. Kroonbladen 10-15 mm lang, vrij smal tot matig breed omgekeerd eirond, bleekroze of soms vrijwel wit. Meeldraden iets langer dan de groenacht­ige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of behaard. Vruchtbodem behaard. Bloei­tijd: Juli.

Standplaats: Hagen en bosranden op voedselrijke, kalkvrije grond.

Gelijkende soorten: Door de opvallende bladvorm niet te ver­warren.

Verspreiding: Duitsland, vanaf het Midden-Wesergebied westwaarts tot net in Nederland.

Nederland: Alleen bij het Aarnink bij Winterswijk.

Verspreiding Verspreiding