BRAAM. Genus Rubus L.

Genera Plant. 1: 864 (1754).
Type: R. fruticosus L.

Britton & Brown 1913 kozen R. fruticosus als typesoort, welke keuze werd bevestigd door Van de Beek 1974 en Weber 1986. Verder werd deze soort geidentificeerd met R. plicatus Weihe & Nees, waardoor de typificatie leek vast te staan. Om aan alle onduidelijkheid te maken is het type nu geconserveerd. Het enige punt van discussie zou nog kunnen zijn of de naam alleen gebruikt moet worden voor de macrospecies (Weber 1986), of dat ook de microspecies de naam R. fruticosus moest krijgen zoals een formele toepassing van de regels vereist (Van de Beek 1974). Om verwarring te voorkomen is het beter het taxon toch maar R. plicatus te noemen.

 

  • Subgenus Cylactis (Rafin.) Focke, Syn. Rub. Germ. 72: 95 (1877)

    Type: Rubus pubescens Rafin. Med. Repos. ser. 3,2: 333 (1811) non J.C. Presl  ex Tratt. nec Weihe (= Cylactis montana Rafin., American Journ. Science 1: 377 (na mei 1819) = C. lyncemontana Rafin., Journ. Phys. Chem. Hist. Nat. 89: 97 (aug. 1819), de enige soort uit zijn genus Cylactis; zie Bailey 1945: 38).

    Synon.: Genus Cylactis Rafin., American Journ. Science 1: 377 (na 17 mei 1819);  Journ. Phys. Chem. Hist. Nat. 89: 97 (aug. 1819). Sectio Cylactis (Rafinesque) Focke, Abh. Nat. Ver. Bremen 4: 142 (1874).

    Rafinesque heeft het genus Cylactis in 1819 tweemaal gepubliceerd. De publicatie in de American Journal of Science is na 17 mei 1819 (zie blz. 442) die in de Journal de Physique van augustus 1819 (zie onderaan blz. 97). Waarschijnlijk is de eerste dus vroeger. In dat geval is de naam van de enige soort van het genus Cylactis montana. In de Franse publicatie is die C. lyncemontana, zonder dat Rafinesque ergens aangeeft waarom hij twee namen gebruikt. Evenmin vermeldt hij dat hij dit taxon al eerder had beschreven als Rubus pubescens onder verwijzing naar R. saxatilis ssu Michx. non L.

    Loten eenjarig, kruidachtig; bloem wit, tweeslachtig; meeldraden naar de voet iets verbreed.

     

     

    Aantal soorten:
    1
  •  

    Esdoornbraam

     

    Subgenus Anoplobatus (Focke) Focke

     

    Rechtopstaand, onbestekeld, bladeren enkelvoudig gelobd als die van een esdoorn of plataan; bloemen groot.

    Aantal soorten:
    4
  • Rechtopstaande stengels met stekels met verbrede voet. Bloemen groot, paarsrood, min of meer klokvormig, gelijk met de bladeren verschijnend.

    Aantal soorten:
    1
  • Bibl. Botan. 72: 128 (1911). Type: R. idaeus L.

    Synon.: Sectio Idaeobatus Focke, Abh. Nat. Ver. Bremen 4: 143 (1874).

    Loten tweejarig, verhout, rechtopstaand, met naald- of priemvormige stekels; bladren 3-tallig of geveerd; rijpe vrucht van de vruchtbodem losrakend, rood, oranje of geelachtig, zelden zwartachtig maar dan de bladeren geveerd.

    Aantal soorten:
    5
  • Loten tweejarig, verhout. Bladeren 3-tallig of handvormig samengsteld. Rijpe vrucht met de vruchtbodem samen afbrekend, gewoonlijk zwart, zelden donkerrood of blauw.

    Aantal soorten:
    234
  • Bladloot neerliggend tot boogvormig, vaak met donker bruinpaarse stekels; topblaadje vaak gedeeld; vrucht vaak weinig ontwikkeld.

    Aantal soorten:
    2