R. gelertii Frid.

 

Dunne haagbraam

Rubus gelertii Frid.

Bot. Tidsskr. 15: 237 (1886).
Lectotype (Weber 1986): C, Friderichsen, Haderslev, Esbjöl, 10.8.1884.

Slanke, lange geelachtige stekels; bladeren aan de onderzijde grijsviltig; topblaadje elliptisch-omgekeerd eirond; bloemen wit(achtig).

Bladloot boogvormig, 4-7 mm dik, kantig met vlakke of gegroef­de zijden, kaal of soms plaatselijk iets behaard, soms met een enkele klier of kleine stekel. Stekels ± 20 per internodium, vaak in clusters bijeen, (meestal scherp) teruggericht of iets gebogen, uit 3-7 mm brede voet zeer snel versmald en slank, 6-9 mm lang. Steunblaadjes draadvormig. Bladsteel 4,5-7,5 cm lang, met 13-20 slanke teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde (vrijwel) kaal, aan de onderzijde kort viltig, meestal zeer sterk periodisch gezaagd, met ondiepe maar spitse, deels naar buiten gerichte tanden. Topblaadje 86-105 mm lang, elliptisch tot omgekeerd eirond, met uitgerande tot iets hartvormige voet, vrij plotseling (matig) lang toegespitst. Breedte 51-70% van de lengte. Lengte van het steeltje 35-41% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, licht behaard. Stekels 10-13 per internodium, scherp teruggericht of gebogen, slank en spits, 4-7 mm lang. Bloeiwijze onregelmatig breed piramidaal, soms met afgeronde top, met enkele grote bladeren. Bladeren aan de onderzijde grijsviltig (vrij) fijn gezaagd, meestal veel minder perio­disch dan bij de bladeren van de bladloot. Zijtakjes afstaand tot opgericht, de onderste met 4-13 bloemen. Bloemsteeltjes 3-15 mm lang, viltig en afstaand behaard, met 2-9 stekels en verspreide zeer tere klieren. Kelkslippen los teruggeslagen, viltig en behaard, vrijwel of geheel onbestekeld. Kroonbladen wit of zeer bleek roze, breed elliptisch of omgekeerd eirond, 8-10 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal of behaard. Vruchtbeginsels (vrijwel) kaal. Vrucht­bodem behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.

Standplaats: Hagen en bosranden op leemhoudend zand.

Gelijkende soorten: Voor de verschillen met R. elegantispino­sus zie aldaar.

Verspreiding: Een gesloten areaal in Denemarken en Sleeswijk-Holstein, verder zeer verspreid in zuid-westelijke richting. De Nederlandse vindplaatsen vormen de uiterste zuid-west grens van het areaal.

Nederland: Op verspreide plaatsen in Twente en de Achterhoek.

Verspreiding Verspreiding