Braam. Subgenus Rubus

Loten tweejarig, verhout. Bladeren 3-tallig of handvormig samengsteld. Rijpe vrucht met de vruchtbodem samen afbrekend, gewoonlijk zwart, zelden donkerrood of blauw.

  • Bladloot rechtopstaand, boogvormig of neerliggend. Vrucht glanzend zwart of zelden donkerrood.

    Aantal soorten:
    188
  • Syn. Brit. Fl. 93 (1835)

    Type (ICBN 22.5): R. corylifolius Smith.

     Kenmerkende soorten: R. lobatidens; R. tuberculatus.

    Bladloot vaak berijpt, meestal neerliggend. Steunblaadjes gewoonlijk lancetvormig tot smal eirond; bladsteel meestal met een sterk vochthoudende en daarom na het drogen dunne basis. Bladeren dikwijls bol staand of gerimpeld, vaak (deels) 3-4-tallig met gelobde zijblaadjes; blaadjes kort gesteeld, de onderste zijblaadjes vaak vrijwel of geheel zittend.

    Bloeiwijze meestal onregelmatig vertakt. Kelkslippen meestal afstaand of opgericht. Kroonbla­den gewoonlijk breed eirond of vrijwel cirkelrond. Meeldraden meestal ongeveer evenlang als of nauwelijks langer dan de stijlen. Vrucht met meestal weinig talrijke, grote deelvruchtjes die bij rijpheid zwart of zwartrood en vaak berijpt zijn.

    Door de combinatie van deze kenmerken (die zelden alle tegelijk voorkomen) heeft de plant meestal een rommelig uiterlijk. Planten met voorkeur voor omgewerkte grond: wegbermen, greppels, jonge bossen etc.

    De soorten van deze sectie zijn in de regel minder stabiel dan die van de sectie Rubus en er zijn veel losse planten of zeer lokale taxa die soms veel op wijdverspreide soorten kunnen lijken. Kennis van de Corylifolii vraag dan ook meer ervaring.

    Aantal soorten:
    42
  • Sectie Subidaei (Focke) Asch. & Graebn., Syn. Mitt. Eur. Fl. 6.1: 895 (1905).

    Type (Weber 1981): R. pruinosus Arrh.

    Syn. Subsectie Subidaei (Focke ) Hayek, Fl. Steierm. 835 (1909).

     Kenmerkende soort: R. pruinosus.

    Intermediaire subsectie tussen R. caesius en R. idaeus, waarvan de soorten waarschijnlijk gestabiliseerde producten van kruisingsprocessen tussen deze soorten en hun nakomelingen zijn.

    Bladloot vaak min of meer rechtopstaand, vrijwel altijd met donkerpaarse stekels. Bladeren meestal met breed eirond topblaadje, soms door deling daarvan 7-tallig. Vruchtbeginsels vaak met viltige beharing die makkelijk loslaat. Vrucht vaak zwartrood.

    Aantal soorten:
    7
  • Type (art. 22.4 ICBN): R. caesius L.

    = Serie Caesii (Lej. & Courtois) Krause 1885: 12

    =Sectie Triviales PJ.Müll. 1861. 278. R. caesius L. (Beek 1974).

    =Sectie Glaucobatus Dumortier 1864. R. caesius L.

    Vrucht dik blauwberijpt; bladloot vrijwel steeds met dikke waslaag ; planten met dunne, vaak rommelige bladeren

    Aantal soorten:
    2