R. speculans Meijer

 

Reestruweelbraam

Rubus speculans Meijer

Gorteria 26: 216  (2000).

Holotype: L, Meijer, nr. 797, 16 juli 1988, prov. Drenthe, Amen, in bosrand (atlasblok 12.54.34). Isotypen: BR, BM, Herb. K. Meijer.

Bladloot met ongelijke lange slanke stekels en donkere klieren. Bladrand met niet of weinig naar buiten gerichte tanden. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal of cilindrisch, doorbladerd.

Bladloot neerliggend, 4-7 mm dik, meestal scherpkantig met vlakke zijden, soms met afgeronde kanten, groen of in de zon wijnrood aangelopen, (vrijwel) kaal, met 30-90 ongelijke grauwe of in de zon donkerrode klieren of klierstekeltjes per 5 cm. Stekels ongelijk, de grotere 25-40 per internodium, in de zon wijnrood, uit 0,5-2 mm brede voet zeer slank, vaak ± naaldvormig, afstaand of teruggericht, recht of zelden heel licht gebogen, de langste 4,5-6,5 mm. Steunblaadjes 8-12 mm lang, gewimperd en beklierd. Bladsteel 6-9 cm lang, veel langer dan de onderste zijblaadjes van de vijftallige bladeren, vooral aan de bovenzijde behaard, zwak beklierd, met 15-23(-30) teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 5-tallig of 3-4-tallig met diepgelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde zwak tot matig behaard, aan de onderzijde met dunne sterbeharing en korte afstaande haren, zacht aanvoelend, groen of heel licht grijsachtig. Bladrand meestal onregelmatig, maar (vrijwel) enkelvoudig en niet periodisch gezaagd, met driehoekige of ondiepe, soms iets naar buiten gerichte tanden. Topblaadje 71-93 mm lang, soms convex, met uitgerande of afgeronde voet, breed omgekeerd eirond, fijn kort toegespitst. Breedte 69-86% van de lengte; lengte van het steeltje 23-35% van de lengte van het blaadje. Bloeitak vrij dicht behaard met 13-30 onregelmatig verdeelde gesteelde klieren of klierstekels per 5 cm. Stekels ongelijk, de grotere 11-18 per internodium, zeer scherp, naaldvormig of iets afgeplat, afstaand, teruggericht of iets gebogen, tot 3-5 mm lang. Bladeren aan de onderzijde vaak iets grijsviltig. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal of cilindrisch, met grote bladeren en meestal vrije top, met talrijke rechte, ± naaldvormige stekels. Langste zijtakken vanaf het midden of hoger gedeeld met 3-8 bloemen. Bloemsteeltjes 7-22 mm lang, met 6-19 tot 2,5-4 mm lange stekels, ruig viltig met daartussen ± zittende klieren en 5-80 gesteelde klieren waarvan de langste soms langer zijn dan de doorsnede van het steeltje. Kelkslippen los teruggeslagen met tere klieren en (klier)stekels. Kroonbladen wit, breed eirond, 9-11 mm lang. Meeldraden langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels met enkele lange haren aan de top. Vruchtbodem behaard. Bl.: juli.

Standplaats: Wegkanten, hagen en lichte bossen op zandgrond.

Gelijkende soorten: Binnen het gebied is deze soort alleen te verwarren met R. drenthicus, die onmiddellijk herkenbaar is aan de behaarde helmhokken. R. spiculus heeft sterk teruggerichte bladtanden en een veel smallere en regelmatige bloeiwijze. R. parahebecarpos heeft langere klieren en een meer ongelijke bestekeling.

Verspreiding: Endemisch.

Nederland: In de oostelijke helft van Drenthe vrij algemeen.

Verspreiding Verspreiding