Kamspeerbraam
R. grandiflorus Kalt.
Fl. Aach. Beckens 291 (1845).
Neotype (Van de Beek 2014: 188): W, Kaltenbach, acqu. 1929, nr. 18320, 1855.
Syn: R. parahebecarpos Weber. Osnabr. Naturw. Mitt. 7: 116 (1980). Holotype: HBG, Weber 69.730.14, Bergisches Land, Guttmannseichen bei Waldbröl an der Strasse nach Ennenbach, 30.7.1969.
Bladloot met talrijke klieren en stekels die via tussenvormen in elkaar overgaan. Fijngetande, aan de onderzijde gewoonlijk grijsachtige bladeren met elliptisch topblaadje.
Bladloot 3-7 mm dik, stompkantig met vlakke of convexe zijden tot vrijwel rond, in de zon diep paarsrood, verspreid tot matig afstaand behaard, met (meestal zeer) talrijke klieren, klierstekels en stekels, vrijwel zonder hiaat in elkaar overgaand. Grootste stekels door de overgangen moeilijk te tellen, ± 20-30, met 2-5 mm brede voet, snel versmald, slank, zwak of soms matig teruggericht of zwak gebogen, 5-7 mm lang. Steunblaadjes lijn- tot lijn-lancetvormig, 7-13 mm lang, met talrijke gesteelde klieren. Bladsteel 5-10 cm lang, zwak tot matig behaard, met matig talrijke klieren en klierstekels en 10-25 gebogen of teruggerichte grotere stekels, veel minder ongelijkstekelig dan de bladloot. Bladeren gewoonlijk 5-tallig, zelden 3- of 4-tallig met gelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde zwak behaard, aan de onderzijde grijsgroen- tot grijsviltig en zacht behaard, met korte kamharen op de nerven, zelden vrijwel zonder vilt. Bladtanding zeer fijn en regelmatig met ± rechte topspitsjes. Topblaadje 54-74(- 84) mm lang, met afgeronde tot zwak hartvormige voet, breed elliptisch of soms zwak omgekeerd eirond, plotseling kort toegespitst; breedte 80-105% van de lengte. Lengte van het steeltje 30-49% van de lengte van het blaadje. Bloeitak donker purperrood, vrij dicht verward behaard, met 40-60 (- 100) ongelijke, donkere klieren en klierstekels per 5 cm zijde. Grote stekels ± 10-20 per internodium, slank, haast priemvormig, zwak teruggericht, de langste 3-6 mm lang. Bloeiwijze smal regelmatig piramidaal, tot in of boven het midden bebladerd met meestal kleine bladeren, vrij dicht verward behaard, met talrijke purperrode of in de schaduw grauwbruine klieren, klierstekels en ± afstaande tot zwak teruggerichte stekels. Zijtakken zwak tot matig opstijgend, boven het midden gedeeld, met 4-10 bloemen. Bloemsteeltjes 1-13 (- 17) mm lang, viltig en afstaand behaard, met > 50 grauwe of purperrode klieren en 5-12 stekels. Kelkslippen afstaand, groengrijs, met talrijke klieren en 1-7 stekels. Kroonbladen wit, eirond-ruitvormig of omgekeerd eirond, met ingesneden top, 9-15 mm lang. Meeldraden veel langer dan de bleekgroene stijlen. Helmhokken kaal of in het begin met een enkele korte haar. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem (bijna) kaal. Bloeitijd: juli, begin aug.
Standplaats: Hellingen en lichte bossen op kalkhoudende grond.
Gelijkende soorten: R. speculans heeft minder ongelijke stekels en kortere klieren. R. tuberculatus heeft eveneens kortere klieren en minder gelijkmatig gezaagde bladrand.
Verspreiding: Duitsland in het Rijnland en Nederland.
Nederland: Alleen op enkele plaatsen in Midden- en Zuid-Limburg: Enrade, Eiserheide-Ubachsberg, Eiserbos, St.Odilienberg, Hooghees bij Heerlen. Ook bij Budel-Dorplein langs de weg tussen de vennen van zinkfabriek naar kanaal.