R. drenthicus A.Beek & Meijer

Bruine bermbraam

Rubus drenthicus Beek & Meijer

Gorteria 16: 97 (1990). Holotype: L, A. van de Beek nr. A 7904: Drente, Vledder, Reeweg, 5.8.1988, leg. K. Meijer.

Ongelijk bestekelde en beklierde bladloot. Bladeren vlak of bol. Bloeiwijze rijk bestekeld en beklierd met grauwbruine klieren. Kroonbladen wit of bleekroze. Helmhokken behaard.

Bladloot tot 7 mm dik, kantig, kaal, met onregelmatig verspreide vrij talrijke (20-70 per 5 cm zijde) klieren van ongelijke lengte. Stekels iets ongelijk, teruggericht, met meestal weinig verbrede voet, de langste tot 6 (-7) mm, 20-30 per internodium. Bladsteel 7-10 cm lang, 1½-2 maal zolang als de onderste zijblaadjes, weinig behaard, verspreid beklierd, met 20-25 teruggerichte stekels. Bladeren (3-) 5-tallig, soms convex, aan beide zijden groen en weinig behaard, fijn, niet of nauwelijks periodisch gezaagd met rechte of iets teruggerichte tanden. Topblaadje 8-13 cm lang, breed eirond, elliptisch of omgekeerd eirond tot vrijwel cirkelrond met hartvormige voet, vrij geleidelijk tot vrij plotseling toegespitst, breedte (75-) 85-100% van de lengte. Lengte van het steeltje 31-43% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, met verspreide haren en talrijke donkere klieren. Grote stekels 10-20 per internodium, teruggericht, tot 6 mm lang. Bloeiwijze breed, afgerond, vaak vrij hoog doorbladerd met grote bladeren. Zijtakken sterk opstijgend, soms gebundeld, de onderste  tot 8-bloemig. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, dicht viltig en kort behaard met 6-12 rechte gele stekels en 50-200 grauwe klieren waarvan de langste ongeveer evenlang zijn als de doorsnede van het steeltje. Kelkslippen grijsviltig, behaard, dicht beklierd, soms bestekeld, aan de vrucht opgericht. Kroonbladen wit, soms bleek roze 9-13 mm lang, meestal vrij breed (breedte [55-] 70 -75% van de lengte). Meeldraden ongeveer evenlang als de stijlen. Helmhokken (meestal dicht) behaard. Stijlen geel- of bruinachtig. Vruchtbeginsels kaal tot licht behaard. Vruchtbodem met lange haren. Bloeitijd: juli, augustus.

Standplaats: Lichte bossen, bosranden, ruderale plaatsen.

Gelijkende soorten: Kenmerkend zijn de fijngetande brede bladeren, de behaarde helmhokken en de grauwe bloeiwijze. Verschilt van R. ferocior door de witte of bleekroze bloemen, met geelachtige of bruine stijlen, die slechts uiterst zelden iets roze opkleuren, door de grauwe (niet rode) klieren en doordat de bladeren vaak niet convex zijn en van R. camptostachys door de kale bladloot, de fijngetande bladeren en de dicht beklierde bloeiwijze. R. tuberculatus en R. speculans hebben geen behaarde helmhokken.

Verspreiding: Endemisch.

Nederland: Veel in Drenthe; verspreid in de aangrenzende gebieden.

Verspreiding Verspreiding