R. magnisepalus Meijer

Grote randbraam

Rubus magnisepalus Meijer

Gorteria 26: 214 (2000).

Holotype: L, Meijer nr. 118, 21 juni 1983, prov. Overijssel, Steenwijk, Tuk, Westerholten, langs spoorbaan Steenwijk-Wolvega, in spoorberm (atlasblok 16.35.53).

Zeer breed, geleidelijk toegespitst topblaadje. Kelkslippen groot, vaak bladachtig; Kroonbladen wit, stijlen rood.

Verschilt van R. nemorosus Hayne & Willd. door de volgende kenmerken: Bladsteel 7-11 cm lang, veel langer dan de onderste zijblaadjes. Bladeren vrijwel steeds 5-tallig. Bladrand fijn tot matig, zelden grof, meestal niet of nauwelijks periodisch gezaagd, soms gelobd. Topblaadje 2,5-4 maal zolang als zijn steeltje, met afgeronde tot licht hartvormige voet, breed eirond tot omgekeerd eirond, geleidelijk toegespitst; breedte 65-103% van de lengte. Bloeiwijze vrijwel onbestekeld tot dicht bestekeld; langste stekels 2-6 mm lang; beharing dunner en losser. Bloemsteeltjes viltig of aanliggend tot los afstaand behaard, soms vrijwel onbeklierd, met 0-8 stekels. Kelkslippen soms klierloos, vaak onbestekeld, meestal groot, soms bladachtig. Kroonbladen wit. Stijlen roodachtig.

Standplaats: Langs wegen, spoorbermen en op de meest gestoorde plaatsen van houtwallen.

Gelijkende soorten: Deze soort is binnen de Subsilvatici alleen te verwarren met R. camptostachys.. Deze wijkt af door zijn vrijwel kale bladloot met (vrij) veel gesteelde klieren, iets gekromde stekels in de bloeiwijze en de geelgroene stijlen.

Verspreiding: Endemisch.

Nederland: Plaatselijk algemeen in Zuid- en Oost-Friesland en West Drenthe.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra