Brede randbraam
Rubus nemorosus Hayne & Willd.
In Willdenow, Berl. Baumzucht. Ed. 2: 411 (1811).
Lectotype (Weber 1980): BREM: Willdenow, 'Rubus nemorosus Berl.'.
Bladloot behaard, vlekkerig rood, met weinig ongelijke stekels. Bladeren aan de onderzijde vaak vrij dicht behaard. Topblaadje breed, kort toegespitst. Bloeiwijze rijkbloemig, dicht viltig. Bloemen groot, rozerood. Helmhokken behaard.
Bladloot 4-6 mm dik, (stomp-)kantig tot rondachtig, vlekkerig rood aangelopen, matig tot vrij dicht behaard, met zittende en 0-10 gesteelde klieren per 5 cm. Stekels 7-30 per internodium, iets ongelijk, uit 1-3 mm brede voet geleidelijk versmald, weinig afgeplat tot priemvormig, afstaand, iets teruggericht, recht of ten dele licht gebogen, de langste 4-6 mm lang. Steunblaadjes breed lancetvormig. Bladsteel 4-8 cm lang, iets langer dan de onderste zijblaadjes, vrij dicht behaard, met 4-12 dunne licht gebogen stekels, soms met enkele klieren. Bladeren 5-tallig, soms 3- of 4-tallig met sterk gelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde duidelijk behaard, aan de onderzijde groen tot iets grijsviltig, matig tot dicht kort behaard. Bladrand matig grof, onregelmatig nauwelijks tot sterk periodisch gezaagd met rechte tanden met topspitsje. Blaadjes (vrijwel) vlak, elkaar overlappend. Onderste zijblaadjes zittend. Topblaadje 67-116 mm lang, breed eirond, vaak gelobd, met uitgerande tot hartvormige voet, vrij plotseling kort, soms geleidelijke en iets langer toegespitst; breedte 79-90% van de lengte. Lengte van het steeltje 22-31% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak stompkantig, behaard, soms beklierd, met 4-15 weinig afgeplatte of priemvormige, rechte of iets gebogen 3-6 mm lange stekels per internodium. Bladeren 3-tallig met ruitvormig of omgekeerd eirond topblaadje met smalle afgeronde voet, de bovenste meestal grijsviltig. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal, met stompe top, aan de voet doorbladerd, met vrij talrijke tot 3-4 mm lange stekels en dichte ten dele viltige beharing. Zijtakken opstijgend tot afstaand, de onderste 3-11-bloemig. Bloemsteeltjes 11-25 (- 45) mm lang, dicht viltig, soms met langere haren, met 15-70 (- 200) ongelijke, korte tot matig lange, klieren en 1-6 (- 10) stekels. Kelkslippen grijsviltig, met klieren en enkele stekels, afstaand tot opgericht. Kroonbladen roze, rondachtig elliptisch, 11-18 mm lang. Meeldraden evenlang als tot langer dan de (aan de voet) rode stijlen. Helmhokken duidelijk behaard. Vruchtbeginsels met enkele haren. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd eind juni, juli.
Standplaats: Wegkanten, hagen, ruigten op voedselarme tot voedselrijke grond. Vaak op vergaan afval.
Gelijkende soorten: de typische vorm met gelobd topblaadje, viltige bloeiwijze met stugge grijze kelken, roze bloemen en behaarde helmhokken is steeds goed kenbaar. Bij minder typische vormen is de afgrenzing naar R. placidus, met name bij herbariummateriaal soms moeilijk, vooral daar beide in beharing en meer nog in bekliering sterk kunnen wisselen. In het veld vertonen de soorten echter een geheel verschillende habitus. R. nemorosus is het meest uitgesproken een braam uit de Corylifolii. R. placidus ziet er veel minder rommelig uit. Voor de verschillen zie bij R. placidus.
Verspreiding: Noord-West Europa: Engeland, Denemarken, Duitsland zuidelijk tot Hessen, Benelux, Noord-Frankrijk.
Nederland: Vooral in het grensgebied van het Hafdistrict en het Drentse district. Overigens zeer verspreid.