Hoge kantbraam
Rubus surrectus K.Meijer
Gorteria 26: 219 (2000).
Holotype: L, Meijer nr. 2279, prov. Friesland, Noordwolde, Pastorieweg in bos langs zandpad (atlasblok 16.26.22), 16.7.1996.
Grote grof gezaagde bladeren; weinig bestekeld; bloeiwijze lang en bebladerd; kelkslippen opgericht.
Bladloot laag boogvormig, 4-8 mm dik, kantig, (vrijwel) kaal, onbeklierd. Stekels 5-14(-16) per internodium, ongelijk, afstaand tot iets gebogen, soms iets sterker terug gekromd, afgeplat, 3-6(-8) mm lang, met (2-)5-7(-9) mm brede voet. Steunblaadjes lijn- tot lijnlancetvormig, gewimperd, met kleine, kort gesteelde klieren, 10-16 mm lang. Bladsteel 7-10 cm lang, meestal langer dan de onderste zijblaadjes, los behaard tot verkalend, met soms enkele zittende klieren en met (1-)3-10 gekromde stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde zwak behaard, aan de onderzijde met kamachtige haren op de nerven, nauwelijks tot voelbaar behaard. Bladrand regelmatig tot vaak diep en onregelmatig, vaak sterk periodisch gezaagd met vaak zeer verschillend gerichte tanden met topspitsjes. Topblaadje met uitgerande tot hartvormige voet, breed (omgekeerd) eirond, geleidelijk in een lange spits versmald, 8-13 cm lang; breedte (54-)65-80(-90)% van de lengte. Lengte van het steeltje 20-35% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, zwak tot matig behaard, soms verkalend, met vaak vele zittende klieren tot onbeklierd. Stekels 1-7 per internodium, ongelijk, met 2-5(-6) mm brede voet, vrij plotseling versmald, slank, afstaand tot sterk terug gekromd, soms enkele haakvormig, 3-6 mm lang. Bloeiwijze smal cilindrisch tot onregelmatig piramidaal, vaak tot in de top met 3-tallige of enkelvoudige bladeren, met vrij slanke afstaande tot iets teruggebogen stekels, vaak onbestekeld. Bloemsteeltjes (3-)10-30 mm lang, viltig en afstaand behaard, met zittende klieren en (0-)1-7 kleine stekeltjes. Kelkslippen aanvankelijk los teruggeslagen, na de bloei met lang uitgetrokken opgerichte punt. Kroonbladen wit, vrij breed (omgekeerd) eirond tot breed elliptisch, tot 19 mm lang. Meeldraden langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels (vrijwel) kaal. Vruchtbodem kaal. Bloeitijd: juli.
Standplaats: Bossen, bosranden en houtwallen.
Gelijkende soorten: Deze soort is binnen de Corylifolii gemakkelijk te herkennen aan zijn sterk opgerichte kelken (vooral na de bloei), de witte bloemen en doordat hij vrijwel klierloos is. Vooral het laatste komt binnen de Corylifolii weinig voor. R. deweveri is veel minder bestekeld en heeft los teruggeslagen tot afstaande kelken.
Verspreiding: Vrij zeldzaam in Drenthe en aangrenzend Friesland en Groningen; zeer zeldzaam in de Noordoostpolder.