R. foersteri Matzk.

 

Stofbraam

Rubus foersteri Matzke-Hajek

Feddes Repert. 110: 162 (1999).

Holotype: B, Matzke-Hayek 980703.2, zwischen Ofden und Euchen (kr. Aachen), neben der alten Bahnstrasse westlich der L 164, 3.7.1998.

Zeer grof gezaagde, aan de onderzijde grijsgroene bladeren met min of meer ruitvormig topblaadje; onregelmatig verspreide brosse klieren; kroonbladen smal, wit; bovenste bladeren aan de bovenzijde met op stof lijkende beharing.

Bladloot boogvormig, 5-7 mm dik, stompkantig, met iets bolle tot iets gegroefde zijden, groen of in de zon rood gevlekt, kaal of met enige onregelmatig verdeelde sterharen en 10-25 makkelijk afbrekende klieren per 5 cm. Stekels erg ongelijk, de grotere 3-12 per internodium, uit 2-6 mm brede voet onmiddellijk versmald, scherp teruggericht of gebogen, tot 3,5-5 mm lang. Steunblaadjes lijn- tot lijnlancetvormig. Bladsteel 4,5-7 cm lang, met verwarde ± aanliggende sterharen, meestal een enkele klier en 4-18 korte gebogen of kromme ongelijke stekels. Bladeren 3-tallig met diepgelobde zijblaadjes of vaker 4-5-tallig, aan de bovenzijde met enkele aanliggende haren en een zeer fijne, op stof lijkende sterbeharing, aan de onderzijde dun grijsgroenviltig en dun voelbaar behaard. Bladrand zeer onregelmatig, sterk periodisch of ingesneden gezaagd, met spitse rechte tanden. Topblaadje 66-85 mm lang, onduidelijk eirond, ruitvormig of omgekeerd eirond met uitgerande tot hartvormige voet, geleidelijk versmald in een korte spits; breedte 74-93% van de lengte. Lengte van het steeltje 22-34% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, met vrij dichte, ± aanliggende sterharen en enige makkelijk afbrekende klieren. Stekels ongelijk 7-20 per internodium, de langste 4-5 mm lang, met verbrede voet, ± priemvormig, scherp teruggericht, vaak met gebogen top. Bloeiwijze smal piramidaal met enigszins zigzag gebogen hoofdas, met ongelijke gebogen stekels en verspreide klieren, hoog doorbladerd. De bovenste bladeren aan de bovenzijde met uiterst fijne sterharen, aan de onderzijde grijsviltig. Zijtakken opstijgend, onder het midden gedeeld of gebundeld, de langste met 5-10 bloemen. Bloemsteeltjes 8-25 mm lang, met in het vilt verborgen (vrijwel) zittende klieren en 5-15 iets langere klieren en 1-3 stekels. Kelkslippen ± afstaand, grijsgroenviltig, met korte klieren, soms met enkele stekels. Kroonbladen wit, smal, geleidelijk in een lange nagel versmald, 8-10 mm lang. Meeldraden veel korter tot iets langer dan de groene stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd half juni - begin juli.

Standplaats: Bermen en vergraven terreinen op zandgrond.

Gelijkende soorten: Door de grijsviltige, grof gezaagde bladeren, de onregelmatige bestekeling en smalle kroonbladen niet te verwarren.

Verspreiding: Vanaf het westelijke Ruhrgebied in Duitsland westwaarts tot de omgeving van Aken en vandaar noordwaarts tot bij Doetinchem.

Nederland: Alleen langs de spoorlijn ten oosten van station Doetinchem, rond Nijmegen, bij de groeve Wambach bij Tegelen en bij Ambij (Z.L).

Verspreiding Verspreiding