R. vespicum Wirtg.

 

Fijne kantbraam

Rubus vespicum Wirtg.

Herb. Rub. Rhen. I,160 (1860).

Bladloot neerliggend, 5-8 mm dik, kantig, soms iets gegroefd, berijpt, in de zon donkerrood, onregelmatig voorzien van sterharen, zonder gesteelde klieren of met een enkele kortgesteelde donkere klier. Stekels 10-15 per internodium, ongelijk, de grotere met 2-6 mm brede voet, afgeplat, recht tot haakvormig, 3-7 mm lang. Steunblaadjes lijn-lancetvormig. Bladsteel 4-7 cm lang,langer dan de onderste zijblaadjes of soms even lang als deze, met 7-10 gebogen of kromme stekels. Bladeren (4-)5-tallig, aan de bovenzijde vrijwel kaal, aan de onderzijde grijs- tot witviltig, en dicht zacht aangedrukt behaard, fluweelachtig aanvoelend. Bladrand niet of weinig periodisch, fijn, tot matig grof gezaagd, met lang toegespitste tanden, die soms wel iets in verschillende richting staan maar niet echt naar buiten gericht zijn, met topspitsjes. Topblaadje 59-90 mm lang, met uitgerande of hartvomige voet, omgekeerd eirond of zelden meer ruitvormig, plotseling kort toegespitst; breedte 66-78% van de lengte. Lengte van het steeltje 21-29% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, vrijwel kaal, met 0-2 kortgesteelde donkere klieren per 5 cm. Stekels ongelijk, met enkele kleine kegelvormige stekels. Grote stekels 2-8 per internodium, uit 1-3 mm brede voet zwak teruggericht of vooral aan de punt gekromd, tot 3-4mm lang. Bloeiwijze onduidelijk cilindrisch of piramidaal, met dichte top, hoog doorbladerd, kaal of met aanliggende sterharen op de bovenkant van de bladeren; bloeias viltig en met lange sterharen, met korte donkere klieren. Zijtakken onder of in het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 10-23 mm lang, dicht viltig en met lange sterharen, met 0-2 korte in het vilt verborgen donkere klieren en soms een enkele klierstekel en 0-2 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, dichtviltig, onbeklierd, onbestekeld. Kroonbladen mat roze, eirond tot vrijwel cirkelrond. Meeldraden iets langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met korte haren, met grijze klierachtige papillen. Vruchtbodem kaal of met enkele haren.

Verspreiding: In Duitsland aan de benedenloop van de Lahn en langs de Rijn in dat gebied; in Nederland veel tussen Rhenen en Renswoude.

Standplaats: Langs wegen en spoorbanen op droge grond.

 

Verspreiding Verspreiding