R. affinis Weihe & Nees

 

Gedraaide koepelbraam

 

R. affinis Weihe & Nees

Rub. Germ. 18 (1822).

Syn.: R. vigorosus Müll. & Wirtg. in Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 2: 53 (1862). Lectotype (Weber 1986): JE, Wirtgen, Herb. Rub. Rhen. 2: 53, zwischen Hillscheid und Höhr, 1.7.1859.

Koepelvormige planten met donker blauwgroen blad met (vrijwel) zittende zijblaadjes en hartvormig eirond lang toegespitst topblaadje; stekels zeer lang en slank; kroonbladen groot en breed.

Bladloot hoog boogvormig, 4-9 mm dik, kantig met vlakke of iets concave zijden, in de zon roodbruin, kaal. Stekels (0-)3-15 per internodium met meestal rode, 4-7 mm brede voet, afgeplat, gewoonlijk zeer snel versmald in een slanke spits, vrijwel afstaand, teruggericht of iets gebogen, 7-10 mm lang. Steunblaadjes lijn- tot draadvormig, 13-18 mm lang. Bladsteel 5-10 cm lang, iets behaard, met 7-17 forse, zwak gebogen tot haakvormige stekels. Bladeren 5-tallig of een enkele maal met gedeeld topblaadje 6- of 7-tallig, meestal donker blauwgroen, aan de bovenzijde behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal tot duidelijk behaard, groen tot grijsviltig, vaak met grijsachtige opperhuid. Bladrand onregelmatig, maar meestal niet duidelijk periodisch gezaagd, met (vrij) smalle, rechte of zelden iets naar buiten gerichte tanden met lange spits. Topblaadje 52-131 mm lang, eirond, of zelden meer elliptisch tot zwak omgekeerd eirond, met hartvormige of zelden uitgerande voet, vrij geleidelijk tot vrij plotseling versmald in een lange spits; breedte 62-83% van de lengte. Lengte van het steeltje 21-46% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, kaal tot licht behaard. Stekels 1-3 per internodium, met ± 5 mm brede voet, snel versmald, sterk afgeplat, slank, vrijwel afstaand, teruggericht of gebogen, zelden met plotseling gebogen punt, 3-8 mm lang. Bloeiwijze los onregelmatig piramidaal of cylindrisch, of niet zelden ± tuilvormig, meestal hoog doorbladerd, met lange slanke stekels. Zijtakken opstijgend, 1-4 bloemig. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, los behaard, soms viltig, met 0-3 stekels. Kelkslippen groen of grijsgroen met witte rand, teruggeslagen, stekelloos of zelden met 1-2 stekels. Kroonbladen wit of bleekroze, in de herfst soms dieper roze, breed eirond of vrijwel cirkelrond, 7-11 mm lang. Meeldraden veel langer dan de groenachtige of soms (vooral bij nabloei) roodachtige stijlen. Helmhokken kaal of iets behaard. Vruchtbeginsels (vrijwel) kaal. Vruchtbodem behaard. Eind juni, juli.
 
Standplaats: In hagen op kalkarme vruchtbare niet te droge zandgrond; vaak op plaatsen met horizontale grondwaterbeweging: aan de voet van hellingen, op kwelplaatsen in de duinen, plekken met leem in de ondergrond.

Gelijkende soorten: R. plicatus heeft kortere meeldraden, kleinere bloemen en heldergroene geplooide bladeren; R. opacus heeft eveneens kleinere bloemen en smallere bladeren zonder duidelijk hartvormige voet. R. holerythros heeft heldergroene, dunnere bladeren en steeds helderroze bloemen met smallere kroonbladen.

Verspreiding: Noordwest-Europa vanaf Zuid-Zweden via Duitsland oostelijk tot het Harzgebergte zuidelijk tot in Noord-Frankrijk; het zwaartepunt in Noordwest-Duitsland en Overijssel. Verder ingeburgerd en algemeen in de berggebieden van Zuid-Afrika. Daar bastarderend met R. rigidus Smith.

Nederland: Vooral in het oosten van het land algemeen; in Overijssel de gewoonste braam in hagen. Naar het zuiden geleidelijk minder algemeen. Relatief veel in ontkalkte duinen.

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra