R. divaricatus P.J.Müll.

 

Bokkoepelbraam

Rubus divaricatus P.-J. Müller

Flora (Regensburg)  41:130 (1857).

Lectotype (Van de Beek 1974): LAU, Müller 117, Bienwald, 18.7.1858.

Bladeren heldergroen, met smal topblaadje; bloeiwijze met uitstaande takken en stekels die aan de top plotseling gebogen zijn; meeldraden iets langer dan de stijlen.

Bladloot suberect of hoogboogvormig, 3-7(-9) mm dik, glanzend groen, geel of rood aangelopen, scherpkantig met gegroefde, vlakke of iets convexe zijden, kaal. Stekels 6-14 per internodium, uit 3-6(-9) mm brede voet plotseling versmald, slank, soms haast priemvormig, afstaand of zwak teruggericht, soms gebogen of voor een deel met gebogen punt, tot 5-9 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, of zelden lijn-lancetvormig, 6-20 mm lang. Bladsteel 5-10 cm lang, zwak aanliggend behaard, met 8-20 haakvormige stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde vrijwel kaal tot zwak behaard, aan de onderzijde groen, variërend van vrijwel kaal tot met vrij dichte korte kamharen bezet. Bladtanding meestal regelmatig, matig tot zeer fijn, ondiep, niet periodisch, soms grover en kort periodisch, met (±) rechte tanden. Onderste zijblaadjes kort gesteeld. Topblaadje 61-98 mm lang, met afgeronde of uitgerande voet, zwak omgekeerd eirond, soms elliptisch of smal ruitvormig, spits of geleidelijk kort toegespitst; breedte 60-70(-83)% van de lengte. Lengte van het steeltje 34-45(-56)% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, kaal of iets aanliggend behaard. Stekels (1-)2-6(-9) per internodium, alle of ten dele met haakvormige, soms zelfs naar binnen gebogen spits of geheel haakvormig, zeer zelden alle slechts sikkelvormig gebogen, 4-7 mm lang. Bladeren 3- of 5-tallig. Bloeiwijze meestal lang en cylindrisch, soms echter piramidaal of onregelmatig van bouw, ± tuilvormig of met gegaffelde hoofdas, meestal hoog doorbladerd, zwak aanliggend behaard, meestal met forse sikkel- tot haakvormig gebogen stekels, zelden vrijwel onbestekeld. Bladeren meestal korter dan de zijtakken. Zijtakken zeer verschillend van richting, vaak laag gedeeld, soms gebundeld, met 4-8 bloemen, bij gegaffelde bloeiwijzen rijkbloemig. Bloemsteeltjes 6-20(-28) mm lang, dun ± aanliggend tot vrij dicht behaard, met 0-12 gebogen stekels. Kelkslippen zwak teruggeslagen tot afstaand, glanzend groen of grijsgroen met witte rand, met 0-9 stekels. Kroonbladen wit of bleekroze, omgekeerd eirond of elliptisch, 7-11 mm lang. Meeldraden nauwelijks tot duidelijk langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem kaal of iets behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.

Standplaats: Vochtige bossen, kapvlakten en hagen vooral in beekdalen.

Gelijkende soorten: R. plicatus heeft korte meeldraden of als dat bij uitzondering niet het geval is grote bladeren met hartvormige voet. R. bertramii en R. opacus hebben een veel breder blad met uitgerande tot hartvormige voet. R. arrheniiformis heeft een bladloot met neerliggende top en een langer toegespitst topblaadje. Voor de verschillen met R. integribasis zie aldaar.

Verspreiding: Noordwest- en Midden-Europa: Britse eilanden, van Zuid-Zweden via Polen en het noordelijke Alpengebied tot in Zuid-Frankrijk.

Nederland: In Twente en de Achterhoek vrij algemeen, elders in Gelderland meer verspreid. Daarbuiten slechts op enkele plaatsen.

 

Verspreiding Verspreiding
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra
  • foto A.S. Troelstra
    foto A.S. Troelstra