Spitse stokbraam
R. bertramii G. Braun
Herb. Rub. Germ. 21 (1877).
Lectotype (Weber 1979): MANCH, Braun, Am Querumer Holz bei Braunschweig, 6.1876.
Rechtopstaande bladloot met platte stekels; bladeren aan de onderzijde volkomen kaal aanvoelend; eirond-hartvormig topblaadje met afgezette lange spits; meeldraden langer dan de stijlen.
Verschillen met R. plicatus: Stekels aan de bladloot 10-15 per interfolium, gebogen, slank; bladeren aan de onderzijde zeer weinig, niet voelbaar behaard; bladrand scherp gezaagd met smalle spitse tanden; topblaadje met uitgerande tot zwak hartvormige voet, breed eirond-elliptisch, vrij plotseling lang toegespitst. Bloeiwijze verlengd. Kelkslippen afstaand tot zwak teruggeslagen. Meeldraden iets langer dan de stijlen. Vruchtbodem kaal of iets behaard.
Standplaats: Op goed vochthoudende niet te arme grond in hagen en aan bosranden.
Gelijkende taxa: behalve R. plicatus ook R. opacus; deze verschilt door de meeldraden die nauwelijks langer zijn dan de stijlen, door de bladeren die aan de onderzijde duidelijk behaard zijn, het korter gesteelde topblaadje en de dikwijls behaarde helmhokken.
Verspreiding: Noordwest Europa inclusief de Britse eilanden ten noorwesten van de lijn Denemarken, Tsjechië, Zuid-Duitsland, Noord-Frankrijk.
Nederland: Alleen op enkele plaatsen rond Winterswijk.