Scherpe struweelbraam
Rubus pugiunculosus Matzk.
Feddes Repert. 110: 167 (1999).
Holotype: B, Matzke-Hajek nr 980703.3, Nordrhein-Westfalen, Kr. Aachen, 2 km südwestlich Würselen, unmittelbar östlich der B 57 bei ‘Kaisersruh’, 3.7.1998.
Bladloot matig tot rijk beklierd, met zeer lange slanke rechte stekels. Bloeiwijze rijk beklierd met zeer lange slanke rechte stekels, stijf cilindrisch. Helmhokken kaal.
Bladloot boogvormig, kantig, 5-7 mm dik, kaal, met 17-100 ongelijke klieren per 5 cm. Stekels ongelijk, zonder of met verspreide uitgesproken kleine stekels. Grotere stekels 17-50 per internodium, met 1-2(-3) mm brede voet, geleidelijk versmald, afgeplat afstaand of iets teruggericht, vaak met opgewipte punt, de langste 5-8 mm lang. Steunblaadjes lancetvormig. Bladsteel 5-7,5 cm lang met ± 10 rechte of iets gebogen stekels. Bladeren voetvormig 5-tallig of 3-4-tallig met diepgelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde (vrijwel) kaal, aan de onderzijde zachtbehaard, groen. Bladrand onregelmatig niet periodisch of vaak meer golvend dan echt periodisch gezaagd, met spitse, rechte of deels verschillend gerichte, maar zelden echt teruggerichte tanden. Topblaadje 63-93 mm lang, breed (ruitvormig-) eirond tot vrijwel cirkelrond, met hartvormige of soms uitgerande voet, kort toegespitst of spits; breedte 76-108% van de lengte. Lengte van het steeltje 29-39% van de langte van het blaadje. Onderste zijblaadjes zittend, veel korter dan de bladsteel.
Bloeitak vrijwel kaal, met 60-80 klieren per 5 cm. Stekels ongelijk, 8-10 per internodium, afgeplat, zeer slank en lang, vrijwel loodrecht afstaand, soms met gebogen of naar beneden gerichte punt of gegolfd, 4,5-7 mm lang. Bloeiwijze cilindrisch met starre as en bladloze top, kort viltig, met vrij talrijke grauwe klieren en talrijke lange rechte stekels. Zijtakken onder het midden gedeeld of gebundeld, de onderste sterk opstijgend, de hogere schuin afstaand tot opstijgend. Bovenste bladeren aan de onderzijde soms iets grijsachtig. Bloemsteeltjes 6-25 mm lang, kort viltig, met 7-10 stekels en talrijke grauwe klieren, waarvan de langste iets langer zijn dan de doorsnede van het steeltje. Kelkslippen opgericht, (groen-)grijs, viltig, dicht beklierd, meestal bestekeld. Kroon vrijwel wit tot bleekroze, elliptisch tot vrijwel cirkelrond, 7-16 mm lang. Meeldraden nauwelijks langer dan de aan de voet roodachtige stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juni, juli.
Standplaats: bossen, bosranden, hagen en wegkanten op kalkrijke of minstens leemhoudende grond.
Gelijkende soorten: Door de lange ‘stopnaaldachtige’ stekels met name in de bloeiwijze alleen te verwarren met R. spiculus. Deze heeft o.a. een kale bladloot, geelgroene stijlen en kale vruchtbeginsels.
Verspreiding: In een gebied van Mönchen-Gladbach tot Verviers vrij algemeen; daarbuiten op verspreide plaatsen in Nederland.
Nederland: Vrij veel in Zuid-Limburg, met name in het oostelijke deel. Verder ten westen van Arnhem.