Kale randbraam
Rubus calvus Weber
in Osnabrücker naturwiss. Mitt. 9: 86 (1982).
Holotype: HBG, Weber 82626.1: Niedersachsen, Farwick bei Bunnen.
Typische braam van de sectie Corylifolii met zeer korte steeltjes van de blaadjes en vaak bolle topblaadjes; helderroze bloemen; helmhokken kaal; bloemsteeltjes met opvallende ongelijke bekliering die boven de zeer dunne viltbeharing uitsteken.
Bladloot 3-7 mm dik, stompkantig of met vlakke zijden, in de zon rood aangelopen, kaal, met enkele vrijwel zittende klieren en 0-2 steelde klieren per 5 cm. Stekels 4-25(-35) per internodium, meestal weinig, soms iets sterker ongelijk, de grotere uit 2,5-6 mm brede voet 3-8 mm lang, afstaand of weinig teruggericht, soms met iets gebogen top. Steunblaadjes lijn-lancetvormig. Bladsteel 6-9 cm lang, evenlang tot iets langer dan de onderste zijblaadjes, (vrijwel) kaal, zonder of met enkele klieren en met 10-18 iets ongelijke teruggerichte of licht gebogen stekels. Bladeren voetvormig 5-tallig, aan de bovenzijde licht behaard, aan de onderzijde groenachtig, vrijwel kaal tot dun kort aanliggend behaard. Bladrand gewoonlijk (vrij) fijn en regelmatig, soms iets dieper en enigszins periodisch gezaagd, met rechte tanden. Onderste zijblaadjes zittend, de middelste zittend of kort (0-6 mm), zelden langer (-11 mm) gesteeld. Topblaadje 62-89 mm lang, meestal convex, eirond, ruitvormig, elliptisch of min of meer omgekeerd eirond, vrij plotseling toegespitst, met afgeronde of iets uitgerande voet; breedte 60-76(-91)% van de lengte; lengte van het steeltje 20-31(-35)% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, vrijwel kaal of iets kort aanliggend behaard, met zittende en 0-2(-15) langere klieren en kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 3-10 per internodium, meestal weinig, maar soms iets sterker ongelijk, uit iets tot duidelijk verbrede voet 3-6 mm lang, afstaand, teruggericht of met iets gebogen top. Bladeren 3-5-tallig, de bovenste aan de onderzijde groenachtig of soms de hogere iets dun viltig. Bloeiwijze onregelmatig, met lange dunne zijtakken, vaak met brede afgeronde top, met vrij talrijke iets ongelijke, scherpe, rechte of gebogen stekels, die in het midden van bloeiwijze gewoonlijk langer zijn dan aan de bloeitak, verspreide klierstekels en vrij talrijke klieren, weinig behaard, waardoor de bloeiwijze een groene of bruine indruk maakt. Zijtakken opstijgend of soms afstaand, onregelmatig vertakt, 1-6(-9)-bloemig, onder het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloemsteeltjes 13-32 mm lang, dun behaard, met 30-60>200 ongelijke klieren, die meestal ten dele langer zijn dan de doorsnede van het steeltje en 1-6 stekels, dikwijls ook met enkele klierstekels. Kelkslippen grijsgroen, beklierd, gewoonlijk bestekeld min of meer afstaand. Kroonbladen roze, breed eirond, 10-13 mm lang. Meeldraden ongeveer evenlang als de stijlen. Stijlen aan de voet of geheel rood. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbidem (vrijwel) kaal. Bloeitijd: eind juni-augustus.
Standplaats: Op omgewerkte grond langs wegen, langs randen van weilanden, in hagen en bossen op zure of neutrale grond.
Taxonomie: Zie Van de Beek 2013.
Gelijkende soorten: Zie onder R. calviformis.
Verspreiding: Noordwest-Duitsland, ten noordwesten van de lijn Bremen-Osnabrück-Dortmund; Nederland.
Nederland: Op de zandgronden van het midden en oosten van het land niet zelden. Weinig in Dr en Ke. Voorts plaatselijk in de duinen van Zuid-Holland en bij Aalsmeer.