Moerasrandbraam
Rubus paludosus A. Beek
Gorteria 36: 96 (2014).
Holotype: L, herb. T.A. Hattink 680, Stolwijk, langs een kade, ten dele in de sloot staand, 38.23.13, 10.08.1977.
Bladloot 3-4mm dik, rondachtig tot stompkantig met vrijwel vlakke zijden, kaal of licht behaard, klierloos. Stekels 2-8 per internodium, uit 2-3mm brede voet priemvormig, recht of zwak teruggericht, soms met gebogen top, 3-5mm lang. Steunblaadjes lijn- of lancetvormig, behaard, klierloos, 8-10mm lang. Bladsteel 3-9cm lang, licht behaard, met 0-5 gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, vlak of convex, aan de bovenzijde met aanliggende lange haren, aan de onderzijde vrijwel kaal tot vooral op de nerven lang en zacht behaard, vrij fijn tot zeer fijn, meestal regelmatig, maar soms iets periodisch gezaagd, met rechte tanden. Topblaadje 65-111mm lang, met uitgerande of hartvormige voet, breed eirond of elliptisch tot vrijwel cirkelrond, geleidelijk kort toegespitst, een enkele maal gelobd of gedeeld, breedte 79-92% van de lengte. Lengte van het steeltje 21-30% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, aanliggend behaard. Stekels 1-5 per internodium met 1-3mm brede voet (haast) priemvormig, teruggericht of gebogen, 2-3mm lang. Bloeiwijze afgerond of smal piramidaal, aan de voet bebladerd, kort min of meer viltig behaard, zonder duidelijk gesteelde klieren. Bovenste bladeren aan de onderzijde soms iets grijsachtig. Zijtakken opstijgend of de hogere afstaand, onder het midden gedeeld of gebundeld, tot 4-bloemig. Bloemsteeltjes 7-16mm lang, dun, viltig, onbestekeld of met 1-2 stekels, klierloos of soms met enkele (vrijwel) zittende klieren. Kelkslippen los teruggeslagen, later afstaand of soms opgericht. Kroonbladen roze, met zeer korte nagel, meestal breed eirond-cirkelrond, 8-17mm lang. Meeldraden iets langer dan de rode stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem iets behaard. Bloeitijd: juni, begin juli. Naam: De meest kenmerkende standplaats is in moerasbosjes in het Hollandse polderland; vandaar de naam ‘paludosus’. Vaak is de soort langs poldersloten al vanaf de overkant van het water te herkennen door de roze bloemen.
Standplaats: Vochtige plaatsen in bossen en aan bosranden, moerassen, soms ook op drogere grond.
Gelijkende soorten: Van R. nemorosus Hayne en R. placidus H.E.Weber is R. paludosus onmiddellijk te onderscheiden door de onbehaarde helmhokken. Van R. calvus H.E.Weber en R. ubericus Matzk. is de soort te onderscheiden door de geringere bestekeling en het (vrijwel) ontbreken van gesteelde klieren in de bloeiwijze. Het meest komt nog R. calviformis H.E.Weber overeen, met name bij herbariumexemplaren. In het veld heeft R. paludosus slappere, vaak iets convexe, aan de onderzijde minder behaarde bladeren die meer op die van R. calvus lijken. De bladtanding is grover. De bloeiwijze is onregelmatiger en de stekels zijn dunner en meestal sterker gebogen. Habitueel lijkt R. paludosus op een slappe R. calvus, maar door de (vrijwel) klierloze bloeiwijze is hij daarvan makkelijk te onderscheiden.
Verspreiding: Vooralsnog alleen uit Nederland bekend. Bossen achter de Hollandse duinen, Zuid-Hollandse poldergebied, verder verspreid in het oosten en noorden van het land.