Fijne ruigtebraam
Rubus calotemnus A.Beek
Gorteria 24: 19 (1998).
Holotype: L, Van de Beek 9676, tussen Riel en Alphen, Oude Rielsebaan, noordelijke einde, 26.7.1996.
Bladeren fijn gezaagd, aan de onderzijde groen. Topblaadje elliptisch tot omgekeerd eirond. Bloeiwijze groot, met dunne steeltjes en verspreide lange slanke stekels. Helmhokken soms behaard.
Bladloot 2-4 mm dik, rondachtig tot stompkantig, licht behaard, zonder of met verspreide korte klieren. Stekels 4-25 per internodium, priemvormig of afgeplat met iets verbrede voet, 2-5 mm lang, afstaand of teruggericht. Steunblaadjes (lijn-)lancetvormig. Bladsteel 6,5-10 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, dun aanliggend behaard, met 8-14 teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 3-5-tallig, aan de bovenzijde weinig behaard, aan de onderzijde vooral op de nerven nauwelijks voelbaar tot zacht behaard. Bladrand regelmatig fijn gezaagd met rechte of iets naar buiten gerichte tanden met topspitsje. Onderste zijblaadjes 0-2 mm lang gesteeld. Topblaadje 64-97 mm lang, elliptisch-omgekeerd eirond tot uitgesproken omgekeerd eirond, plotseling kort toegespitst met uitgerande of hartvormige voet; breedte 72-84% van de lengte. Lengte van het steeltje 26-38(-46)% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, min of meer aanliggend tot afstaand behaard, zonder gesteelde klieren. Stekels 4-10 per internodium, met weinig verbrede voet of priemvormig, 1-5 mm lang. Topblaadje gewoonlijk omgekeerd eirond met uitgerande of hartvormige voet. Bloeiwijze smal, vaak (vrijwel) trosvormig, onbebladerd tot vrij hoog doorbladerd, met teruggerichte of iets gebogen stekels. Zijtakken opstijgend, vaak gebundeld, 1-5-bloemig. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, kort dicht, vaak ± viltig behaard, met 1-60 tere korte klieren en 2-10 stekels. Kelkslippen afstaand, licht teruggeslagen of zwak opgericht, (groen-)grijs, dicht kort behaard tot viltig, meestal met enkele klieren of stekeltjes. Kroonbladen wit, breed elliptisch, 8-12 mm lang. Meeldraden iets korter tot iets langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken kaal of behaard. Vruchtbeginsels vrijwel of geheel kaal. Vruchtbodem kaal of met enkele haren. Bloeitijd: juli.
Standplaats: Bossen, bosranden, houtwallen op voedselarme tot matig voedselrijke niet te droge grond.
Gelijkende soorten: Door de combinatie van fijne tanding, groene bladonderzijden en witte bloemen niet te verwarren. Schaduwvormen van R. egregius hebben duidelijk teruggeslagen kelkslippen en een smalle bloeiwijze.
Verspreiding: Vanaf Nederland ten zuiden van de grote rivieren door westelijk België tot in Noord-Frankrijk.
Nederland: Algemeen in Noord-Brabant en Noord-Limburg. Verder in oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, in de duinen van Schouwen en bij Hardinxveld-Giessendam.