Hartruigtebraam
Rubus cordiformis H.E. Weber & Martensen
Revis. Sekt. Coryl. 100 (1981).
Lectotype: LD, Rub. praes. gall. 150, Schleswig-Holstein, Ohrstedt, 13.7 en 8.8.1896.
Zeer breed hartvormig topblaadje, met rechte bladtanden. Bloeiwijze lang, weinig bestekeld, vaak doorbladerd.
Bladloot (stomp-)kantig met vlakke of convexe zijden, 4-8 mm dik, in de zon wijnrood, kaal, klierloos of met 0-50 zeer kort gesteelde, snel afbrekende donkere klieren per 5 cm. Stekels 2-20(-30) per internodium, ongelijk, uit niet tot weinig (zelden tot 4 mm) verbrede voet priem- of kegelvormig of iets afgeplat, afstaand of zwak teruggericht, de grootste 2-5 mm lang. Steunblaadjes lijn-lancet- tot lancetvormig, behaard, met kort gesteelde klieren. Bladsteel 6-11 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, matig behaard, met vrijwel zittende donkere klieren en 10-30 kleine, gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of zwak behaard, aan de onderzijde weinig, nauwelijks voelbaar tot kort zacht behaard. Bladrand vrij regelmatig tot onregelmatig, niet tot zwak periodisch of zelden duidelijk periodisch gezaagd, met driehoekige (vrijwel) rechte tanden. Topblaadje 75-87(-110) mm lang, met diep hartvormige voet, breed eirond tot cirkelrond, (vrij) geleidelijk kort toegespitst; breedte 88-101% van de lengte; lengte van het steeltje 39-49% van de lengte van het blaadje. Bloeitak (stomp-)kantig, met spaarzame tot vrij dichte sterharen, klierloos of met kort gesteelde klieren. Stekels 5-8 per internodium, teruggericht of gebogen, 2-4(-5) mm lang. Bloeiwijze cilindrisch of zwak piramidaal, tot halverwege of vrijwel tot boven toe bebladerd, dun viltig behaard, zwak bestekeld. Zijtakken opstijgend, onder het midden gedeeld, vaak gebundeld, de langste met 3-16 bloemen. Bloemsteeltjes 8-38 mm lang, viltig behaard, met 0-4(-10) stekels en zittende of zeer kort gesteelde, niet of nauwelijks boven het vilt uitstekende donkere klieren. Kelkslippen los teruggeslagen tot los opgericht, viltig, met vrijwel of geheel zittende klieren, onbestekeld. Kroonbladen wit, breed eirond tot vrijwel cirkelrond, (8-)12-15 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken en vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Eind juni, juli.
Standplaats: Wegbermen, open terreinen op iets leemhoudende zandgrond.
Gelijkende soorten: Door het breed hartvormige topblaadje en de lange bloeiwijze onmiskenbaar.
Verspreiding: Vanaf Sleeswijk-Holstein tot in Nederland.
Nederland: Verspreid ten noorden van de Overijsselse Vecht.