Bladhumusbraam
Rubus foliosus Weihe
In Bluff & Fingerhut, Comp. Fl. Germ. 1: 682. 1825.
Lectotype (Van de Beek 1974): Weihe, sine loc. et dat.
Matgroene braam met behaarde bladloot en gelijkmatige bekliering; bloeiwijze dicht behaard, meestal zwak bestekeld; kelkslippen teruggeslagen vruchtbeginsels dicht behaard.
Verschillen met R. flexuosus: Bladloot kantig, 3-8 mm dik, meer afstaand behaard, grijsgroen, zelden roodbruin, 2-100 klieren en 15-50 kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 8-17 per internodium, met iets bredere voet, zwak teruggericht; nauwelijks overgangen. Bladsteel weinig beklierd, met 5-11 stekels. Bladeren vaak grotendeels 5-tallig, aan de bovenzijde met lange aanliggende haren, aan de onderzijde dicht behaard, zelden vrijwel kaal, soms iets viltig, tanden nooit naar buiten gericht, soms iets onregelmatig en breder en dan zonder topspitsje. Topblaadje 64-108 mm lang, eirond, elliptisch, ruitvormig, omgekeerd eirond tot vrijwel cirkelrond, met wigvormige tot hartvormige voet, meestal vrij plotseling toegespitst, soms fijn toegespitst; breedte 55-85% van de lengte. Lengte van het steeltje (19-)25-42% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak zonder klierstekels, met 4-10 stekels per internodium. Bloeiwijze stomp, met vrijwel rechte hoofdas. Zijtakken meestal opgericht maar soms afstaand, onder of rond het midden gedeeld of gebundeld, dicht verward aangedrukt en afstaand behaard, matig tot dicht beklierd. Bloemsteeltjes stevig, 5-20 mm lang, afstaand tot opgericht, met 0-4 naaldstekels. Kelkslippen teruggeslagen, soms bij de topbloem afstaand, (groen-)grijsviltig en afstaand behaard, met korte klieren, met 0-3 stekels. Kroonbladen wit, elliptisch-omgekeerd eirond, 8-12 mm lang. Meeldraden meestal langer dan de groene stijlen. Vruchtbeginsel lang en dicht behaard, haren tot op de volgroeide vrucht blijvend. Bloeitijd: juli, begin augustus.
Standplaats: lichte bossen en hagen op zand en leemgrond; minder aan het bos gebonden dan R. flexuosus.
Taxonomie: Zeer variabel in de afzonderlijke kenmerken. Het oorspronkelijk beschreven exemplaar heeft 5-tallige bladeren met een breed eirond topblaadje met hartvormige voet. Exemplaren met 3-tallige bladeren en omgekeerd eirond topblad zijn beschreven als R. corymbosus P.-J. Müller. Deze vormen treden echter in het gehele verspreidingsgebied op en vertonen een constante reeks overgangen naar de typische vorm.
Ondanks de grote variabiliteit is de soort vanwege zijn totaalindruk goed kenbaar. Vooral de matgroene-grijsachtige kleur van de bladeren, de lange aanliggende haren op de bladbovenzijde, de weinig bestekelde bloeiwijze en de dichtbehaarde vruchtbeginsels zijn kenmerkend.
Gelijkende soorten: R. flexuosus heeft stijlen met een rode voet en is minder behaard, met name op de bladonderzijden. R. guestphalicus heeft onder andere veel dichter behaarde bladonderzijden en een zwakkere bekliering.
Verspreiding: Duitsland en Nederland afgezien van de noordelijke kustvlakte, België, Luxemburg, Frankrijk, West-Zwitserland.
Nederland: Vrij algemeen op de zandgronden tussen de Rijn en de Overijsselse Vecht en in Zuid-Limburg. In het Duindistrict en in het Kempendistrict zeldzaam. Ontbreekt in het Drentse district.