R. insectifolius P.J.Müll. & Lefèvre

 

Ingesneden humusbraam

Rubus insectifolius P.J.Müll. & Lefèvre

Pollichia 16/17: 176 (1859).

Neotype (Edees & Newton, pro holotype): LAU, Müller 2401, "R. cor­cho­ri­fo­lius Lefèvre, Forêt de Retz. Buisson de Waligny, Juillet 1858". Lefèvre 119.

Matig beklierd. Smal, lang toegespitst topblaadje met spitse periodische tanding. Bloeiwijze lang en doorbladerd met kromme stekels.

Bladloot 3-6 mm dik, laagboogvormig, stompkantig, dicht behaard, met 40-50 klieren en 2-10 kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 10-20 per internodium, met brede voet (aan de basis 3-7 mm), terug­gericht of iets gebogen, 3-6 mm lang. Steunblaadjes draadvor­mig, behaard en beklierd. Bladsteel 4-8 cm lang, ongeveer even­lang als de onderste zijblaadjes, behaard, relatief weinig beklierd, met 10-15 kromme stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde behaard, aan de onderzijde vrijwel kaal tot verspreid behaard. Bladtanden vrij grof, spits, periodisch, met rechte hoofdtand. Topblaadje 78-109 mm lang, ellip­tisch met afgeronde voet, geleidelijk zeer lang toegespitst; breedte 48-81% van de lengte. Lengte van het steeltje 22-29% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak stompkantig of rond, dicht behaard, met 3-10 korte klieren en 2-10 kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 3-10 per internodium, met brede voer, sterk gekromd, 3-4 mm lang. Bloeiwijze lang, smal piramidaal, tot aan de top doorbla­derd, met bovenaan lange bladachtige schutbladen. Zijtakken opstij­gend of afstaand, dicht behaard, matig beklierd, met kromme ste­kels, tot 8-bloemig, gebundeld of onder tot boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 9-17 mm lang, dicht grijsviltig en afstaand behaard, met 50-150 korte, grotendeels tussen het haar verborgen grauwbruine klieren, met 4-8 naaldstekels. Kelkslip­pen aanvankelijk zwak terugge­slagen, later afstaand tot opge­richt, (groen-)grijsviltig, dicht behaard, met 5-20 klieren, onbestekeld of met een enkele stekel, aan de binnenzijde aan de basis meestal donkerrood. Kroonbladen wit of zeer bleek roze, elliptisch, ong. 9 mm lang. Meeldraden evenlang tot langer dan de gele of rode stijlen. Helmhokken en vruchtbegin­sels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli.

Standplaats: voedselrijke oude bossen.

Taxonomie: Sudre 1910 beschouwt de soort als identiek met R. loehrii Wirtgen. Beide soorten zijn echter aanmerkelijk ver­schillend. Voor de verschillen zie bij R. loehrii.

 Gelijkende soorten: zie onder R. loehrii.

 Verspreiding: Noord-Frankrijk, West-België, Zuid-Neder­land.

 Nederland: Alleen op enkele plaatsen in het westen van Noord-Brabant, het oosten van Zeeuws-Vlaanderen en bij Tegelen.

 

Verspreiding Verspreiding