R. chlorothyrsos Focke

 

Kale pluimbraam

Rubus chlorothyrsos Focke

Abh. Naturw. Ver. Bremen 2: 462 (1871).
Lectotype (Van de Beek ex Weber 1985): BREM, Focke, Rubi selecti 44, Wollah bei Lesum, 1870.

Topblaadje ruitvormig tot omgekeerd eirond met versmalde voet; lange doorbladerde bloeiwijze met talrijke slanke gele of iets rood aangelopen stekels.

Jonge scheuten groen. Bladloot 5-6 cm dik, kantig met ± vlakke zijden, vrij dicht verspreid behaard, met 0-5 ge­steelde klieren en 0-3 kleine stekels per 5 cm. Stekels 13-20 per internodium, met 2-6 mm brede voet, slank, terugge­richt, 5-9 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lijnlancetvormig, 11-15 mm lang, behaard, met enkele vrijwel zittende of gesteelde klie­ren. Bladsteel ± 6-8 cm lang, meestal korter dan de onderste zijblaadjes, dicht behaard, met 0-9 tere klieren en 7-13 teruggerichte of gebogen ste­kels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of zwak behaard, aan de onder­zijde met korte kamharen. Bladtanding ondiep, scherp, met matig brede tanden met meestal sterk naar buiten gerichte lange spitsjes, niet of zwak perio­disch. Topblaadje 90-120(-151) mm lang, ruitvormig tot omge­keerd eirond, met wigvormige of soms afgeronde voet, gelei­delijk lang toege­spitst; breedte 50-75(-90)% van de lengte. Lengte van het steeltje 25-33(-42)% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, dicht behaard, met 0-1(-3) klieren per 5 cm. Stekels 6-13 per internodium, zeer slank, teruggericht, 4-7 mm lang. Bloeiwijze zeer lang piramidaal, tot boven toe bebla­derd, dicht behaard, naar boven toe met toenemende bleke tere klieren en met talrijke lange, gele of rood aange­lopen stekels. Bladeren alle zonder vilt. Zijtakken af­staand, korter dan het bijbehorende blad, boven of onder het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloem­steeltjes 9-25 mm lang, grijsviltig en lang behaard, met 12-15 lange gele naaldste­kels; klieren talrijk (> 40), vaak vrijwel zittend of kort gesteeld, korter dan de haren of zelden iets langer dan deze. Kelkslippen afstaand tot los teruggeslagen, met zeer lange, vaak bladach­tige punt, grijsgroen, met meestal korte klieren en 2-10 stekels. Kroon­bladen wit, soms aan de nagel groenachtig, elliptisch of eirond, 7-10 mm lang. Meeldraden iets langer dan de groenach­tige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of kort behaard. Vrucht klein. Vruchtb­odem kaal of met enkele lange haren. Bloeitijd: juli, begin aug.

Standplaats: Bossen op voedselrijke zure of neutrale grond.

Gelijkende soorten: Voor de verschillen met R. calothyrsus zie aldaar. R. braeuckeriformis heeft een eirond topblaadje met hartvor­mige voet.

Verspreiding: Vanaf Denemarken en de Duitse Oostzeekust door de Noordduitse laagvlakte tot net in Nederland.

Nederland: Alleen in het Meentebos bij Winschoten, in het bos van Slochteren en bij Ter Apel.

Verspreiding Verspreiding