Berijpte schuilbraam
Rubus ceratifolius A.Beek
Gorteria 23: 8 (1997).
Holotype: L, Van de Beek A7947, Leiden, Leidse Hout, bij de boerderij, 12.8.1991.
Bladloot berijpt, met ongelijke slanke stekels; bladeren aan de bovenzijde berijpt, aan de onderzijde niet of nauwelijks voelbaar behaard, maar meestal iets viltig; bloeiwijze lang, met opstijgende zijtakken, met naaldstekels en dichte korte beharing.
Bladloot boogvormig, 5-8 mm dik, kantig, vlak of concaaf, in de zon licht bruinrood, berijpt, met verspreide sterharen of soms kaal, met 0-12 kortgesteelde klieren per 5 cm zijde. Stekels 13-23 per interfolium, ongelijk, priemvormig of uit 2-4 mm brede voet zeer snel versmald en iets afgeplat, teruggericht, tot 2,5-7 mm lang. Steunblaadjes draad- tot lijnvormig, 9-13 mm lang, behaard en beklierd. Bladsteel 5-7(-9) cm lang, vaak korter dan de onderste zijblaadjes, los behaard tot vrijwel kaal, met verspreide klieren en 11-17 ± priemvormige teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, met dunne waslaag, aan de onderzijde dun grijsgroen- tot witviltig, overigens niet tot nauwelijks voelbaar behaard, met uitspringende nerven. Bladrand onregelmatig vrij fijn tot vrij grof onduidelijk periodisch gezaagd met rechte of iets naar buiten gerichte tanden. Topblaadje 72-122 mm lang, elliptisch tot omgekeerd eirond, soms vrijwel cirkelrond, vrij plotseling tot plotseling toegespitst, met afgeronde of uitgerande voet; breedte 66-92% van de lengte. Lengte van het steeltje (25-)32-41% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, behaard, met 0-3 kortgesteelde klieren per 5 cm. Stekels 2-12 per internodium, ongelijk, priem- of naaldvormig, 2-4(-5) mm lang. Bloeiwijze cylindrisch of piramidaal, in de onderste helft bebladerd, kort behaard, met naaldstekels. Zijtakken opstijgend, onder het midden gedeeld, vaak gebundeld, de langste 4-12 bloemig. Bloemsteeltjes dun, 10-30 m lang, viltig en dicht kort behaard, met 0-10 kortgesteelde klieren en 10-20 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, dicht grijsviltig en soms tevens kort behaard, onbestekeld, soms met enkele vrijwel zittende klieren. Kroonbladen (vrijwel) wit, breed omgekeerd eirond of elliptisch, 10-17 mm lang. Meeldraden langer dan de stijlen. Helmhokken kaal. Stijlen geheel geel of soms geen met rode voet. Vruchtbeginsels met enkele haren. Vruchtbodem behaard. Juli, augustus.
Standplaats: Bossen, bosranden en hagen op zavel.
Gelijkende soorten: R. gelertii heeft bredere stekels, onberijpte bladbovenzijden en steviger bloemstelen.
Verspreiding: Alleen in Nederland.
Nederland: Veel in de binnenduinen tussen Haarlem en Den Haag; verder bij Bergen op Zoom. De in Van de Beek 1997 genoemde vindplaats bij Rheden blijkt bij nader inzien betrekking te hebben op een exemplaar van R. contritidens.