Dolkhaagbraam
Rubus langei Jensen em. Frid.
Rubi exs. Dan. Slesv. Annot. 9 (1885).
Lectotype (Weber 1984): C, Gelert, Friderichsen & Gelert Rub. exs. Dan. Slesv. 9, Seem, Jutlandiae meridionali-occidentalis, 30.7 en 15.8.1884.
Zeer lange (vrijwel) afstaande stekels, smalle bladen, stijf piramidale bloeiwijze, behaarde helmhokken.
Bladloot boogvormig, 5-9 mm dik, kantig, met vlakke of gegroefde zijden, vrijwel kaal tot dicht met sterharen bezet. Stekels 8-20 per internodium, met 5-9 mm brede voet, slank, sterk afgeplat, afstaand of zwak teruggericht, 9-11 mm lang. Steunblaadjes lijnlancetvormig, 11-18 mm lang, kort behaard, met enkele zittende klieren. Bladsteel langer dan de onderste zijblaadjes, 5-10 cm lang, zwak tot dicht kort behaard, met 11-25 lange, teruggerichte of gebogen stekels. Bladeren handvormig 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of zelden in de schaduw met enige korte haren, aan de onderzijde kort behaard en gewoonlijk tevens met sterharen, vaak iets grijsviltig. Bladtanding matig fijn, scherp driehoekig, met rechte tanden met topspitsje, zwak of niet periodisch. Onderste zijblaadjes 3-5 mm lang gesteeld. Topblaadje 59-92 mm lang, vrij smal eirond-elliptisch, met afgeronde tot zwak uitgerande voet, meestal geleidelijk maar soms vrij plotseling kort of soms matig lang toegespitst; breedte 63-73% van de lengte. Lengte van het steeltje 25-36(-48)% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak scherp kantig, gegroefd, los tot dicht behaard, met vrij talrijke (vrijwel) zittende klieren en 7-40 gesteelde klieren en kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 6-10 per internodium, zeer slank, ± afstaand of zwak teruggericht of een enkele iets gebogen, 6-10 mm lang. Bloeiwijze onregelmatig smal piramidaal, tot (ruim) halverwege bebladerd, viltig en kort behaard, met verspreide of aan de hoofdas vrij talrijke klieren en kleine stekels en met talrijke lange slanke stekels. Bovenste bladeren aan de bovenzijde (vrijwel) kaal, aan de onderzijde grijsviltig. Zijtakken opstijgend, onder het midden gedeeld, met 3-7 bloemen. Bloemsteeltjes 5-15 mm lang, viltig en kort behaard, met zittende klieren, 0-2 gesteelde klieren of klierstekels en 1-7 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, soms tenslotte vrijwel afstaand, dicht grijsviltig en behaard, met ± zittende klieren, 0-4 gesteelde klieren en 0-10 stekels. Kroonbladen lichtroze tot vrijwel wit, vrij smal elliptisch, 8-10 mm lang. Meeldraden langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels kaal of met een enkele haar. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli.
Standplaats: In hagen op leemhoudende zandgrond.
Gelijkende soorten: Door de combinatie van zeer forse stekels en behaarde helmhokken goed kenbaar. R. stereacanthos en R. bovinus hebben fijner getande en fijn toegespitste bladeren.
Verspreiding: Vanaf Denemarken zuidelijk tot Magdeburg en westwaarts tot Westfalen en Nederland.
Nederland: Zeer verspreid, hoofdzakelijk in het noordoosten.