R. stereacanthos P.J.Müll. ex Boulay

 

Harde haagbraam

R. stereacanthos P.J.Müll. ex Boulay

Ronc. Vosg. 65 (1867).
Lectotype (Weber 1984): LAU, coll. Pierrat, Boulay, Ronc. Vosg. 47, 4.8.1866.

Sterk bestekeld met afstaande stekels op de bladloot; kleine, fijn gezaagde blaadjes met plotseling toegespitst top­blaadje; bloem roze; helmhokken behaard.

Bladloot 2-6 mm dik, kantig, met vlakke of gegroefde zijden, vrij dicht los behaard tot vrijwel kaal, met zittende klieren, zelden met een enkele zeer kort gesteelde klier. Stekels 10-23 per internodium, meestal iets ongelijk, met 2-8 mm brede voet, slank, ± afstaand of zwak teruggericht of met licht gebogen punt, tot (5-)7-11 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lijnlancetvor­mig, gewimperd, met zittende klieren, 9-11 mm lang. Bladsteel 5-9 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, los behaard, met 15-25 lange gebogen of kromme stekels, Bladeren voetvormig 5-tallig of soms ten dele 3-4-tallig met gelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde zwak behaard, aan de onderzijde kort en dicht behaard, met korte kamharen op de nerven en met sterha­ren, vaak iets grijsviltig. Bladtanding zeer fijn, regelmatig, met ± rechte tanden, met topspitsjes, niet of lang en zeer zwak periodisch. Onderste zijblaadjes kort gesteeld, klein. Topblaadje 58-92 mm lang, breed omgekeerd eirond tot ± cirkel­rond, met afgeknotte of uitgerande voet, spits of kort tot fijn toegespitst; breedte 71-87% van de lengte. Lengte van het steeltje 22-39% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, met gegroefde zijden, vrij dicht los be­haard. Bladeren aan de bovenzijde dicht behaard, de bovenste aan de onderzijde meestal grijsviltig. Stekels 4-10 per internodi­um, zeer slank, teruggericht of met gebogen punt, (5-)7-10 mm lang, soms daartusse een enkele kleine stekel. Bloeiwijze smal piramidaal tot cylindrisch, met afgeknotte top, alleen aan de voet met bladeren, viltig en (vrij) dicht los behaard, met zeer lange slanke ongelijke stekels, met ± zittende en soms een enkele lang gesteelde klier. Zijtakken opstijgend, (iets onder tot) iets boven het midden gedeeld, met 3-6 bloemen. Bloemsteeltjes 7-24 mm lang, viltig en dicht lang behaard, met ± zittende klieren, soms een enkele langere klier en 6-12 lange stekels. Kelkslippen teruggesla­gen of later soms vrijwel afstaand, grijsviltig en lang behaard, met ± zittende klieren, 0-1 langer gesteelde klie­ren en 0-5 stekels. Kroonbladen lichtro­ze, elliptisch, 10-13 mm lang. Meeldraden langer dan de groen­gele stijlen. Helm­hokken behaard. Vruchtbeginsels kaal of met enkele haren. Vruchtbodem met lange haren. Bloeitijd: juli.

Standplaats: Hagen en bosranden op voedselrijke, goed vocht­houdende zandgrond.

Gelijkende soorten: Door de fijne bladtanding, vorm van het topblaadje, sterke bestekeling en behaarde helmhokken nauwe­lijks te verwarren. R. bovinus heeft opgerichte kelkslippen en (vrijwel) witte bloemen. R. mucronulatus is zwakker bestekeld en meer beklierd.

Verspreiding: Vanaf Noord-Oost-Duitsland in een brede strook met grote hiaten tot in Noord-Frankrijk.

Nederland: Alleen in het midden van het land, vooral langs de grenzen van het Veluwemas­sief en het Rivierengebied. De ver­spreiding vertoont overeenkomst met enkele andere soorten zoals R. canduliger, R. phyllostachys, R. trichanthus.

Verspreiding Verspreiding