R. costifolius Foerster

Rubus costifolius Foerster

Fl. Regierungsbez. Aach. (1878) 105.

Lange haagbraam

Lectotype: 'Rubus pubescens Wh Burgsteinfurt', O. Sonder, MEL 2358120-22.

Synoniem: Rubus longior A.Beek

Gorteria 10: 149 (1981).
Holotype: BREM, Focke: Burgsteinfurt, 10.8.1876.

Sterk behaarde bladloot met talrijke scherp teruggerichte of gebogen stekels en een zeer lange rijk bestekelde en behaarde bloeiwijze; topblaadje vrij breed elliptisch; kelkslippen met lang uitge­trokken punt; laat bloeiend.

Bladloot boogvormig of hoog klimmend, 5-8 mm dik. kantig, met ± vlakke zijden, in de zon wijnrood en soms iets berijpt, met zittende en soms enkele subsessile klieren, zwak tot matig behaard. Stekels 5-25 per internodium, ongelijk, de grootste met 6-8 mm brede voet, scherp teruggericht of zwak tot haak­vormig gebogen, tot 6-8 mm lang, de kleinste soms ± kegelvor­mig en teruggericht. Steunblaadjes lijn- of lijnlancetvormig, 12-14 mm lang. Bladsteel 7-10 cm lang, met 15-22 forse, ge­woonlijk haakvormige, zelden scherp terugge­richte of slechts licht gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal of verspreid kort behaard, aan de onderzijde met uit­springende nerven, groen -of grijsviltig, met dunne kamharen op de nerven. Bladtanding driehoekig, vrij ondiep, niet of nauwelijks periodisch, met ± rechte, niet of kort toegespitste tanden. Topblaadje 76-107 mm lang, elliptisch of soms zwak omgekeerd eirond, met afgeronde of soms zwak uitgerande, zelden zwak hartvormige voet, vrij geleidelijk tot vrij plot­seling kort toegespitst; breedte 60-78% van de lengte. Lengte van het steeltje 36-43 (- 59)% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, los tot vrij dicht behaard. Stekels 4-8 per internodium, gebogen of geknikt, tot 5-8 mm lang. Bloeiwijze piramidaal, vaak zeer lang en samengesteld, meestal tot vrij hoog bebladerd, soms echter alleen in het onderste gedeelte bebladerd, met zwakke tot vrij dichte afstaande beharing, talrijke lange, meestal scherp teruggerichte of teruggeknikte stekels en verspreide gesteelde klieren. Zijtakken afstaand tot opgericht, zeer verschillend gedeeld, de langste met 3-20 bloemen. Bloemsteeltjes 5-14 mm lang, dicht behaard, met talrijke zittende en kort gesteelde klieren en soms een enkele tot vrij talrijke langer gesteelde klieren en 2-20 stekels. Kelkslippen met uitgetrokken punt, teruggeslagen, (groen-)grijs viltig en behaard, met subsessile of kort gesteelde klieren en 0-1 (- 3) stekels. Kroonbladen vrijwel wit tot middelroze, elliptisch of soms omgekeerd eirond, zelden breed eirond, 12-14 mm lang. Meeldraden langer dan de groene of aan de voet rode stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met een heel enkele haar. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: half juli tot eind aug.

Standplaats: Bossen, bosranden en hagen op matig zure tot basische grond.

Gelijkende soorten: Door de rijke bestekeling, lange bloei­wijzen en uitgetrokken kelkslip­pen nauwelijks te verwarren. Het meest nog komt R. calothyrsus overeen; deze heeft echter vrijwel afstaande stekels in de bloeiwijze en kleinere bloemen.

Verspreiding: Westelijk Duitsland vanaf de regio Burgsteinfurt tot in Midden-Nederland.

Nederland: In het midden en oosten van het land, weinig alge­meen.

Verspreiding Verspreiding