Schildhaagbraam
Rubus scidularum A.Beek
Gorteria 10: 147. 1981
Holotype: L, Van de Beek A 1057, Ommen, Sahara, 20.8.1978.
Zeer forse braam met zeer brede topblaadjes, forse gebogen stekels in de losse bloeiwijze en grote roze bloemen.
Bladloot hoog boogvormig, scherpkantig met vlakke of gegroefde zijden, 6-10 mm dik, kaal of zwak behaard, soms met minuscule sterharen. Stekels iets ongelijk, soms gemengd met een enkele kleine kegelstekel, 7-14 per internodium, uit 4-11 mm brede voet, afstaand tot teruggericht of gebogen, sterk afgeplat, 7-10 mm lang. Steunblaadjes 11-15 mm lang, lijn- lijn-lancetvormig, vaak met enkele korte klieren. Bladsteel 6,5-10 cm lang, met 10-21 kromme stekels, matig behaard, soms met een enkele gesteelde klier. Bladeren (3-)5-tallig, aan de bovenzijde vrijwel kaal, aan de onderzijde vooral op de nerven zacht behaard, meestal tevens iets viltig. Bladeren onregelmatig, niet tot zwak periodisch gezaagd met driehoekige tanden met topspitsje, soms een enkele iets uitstaand. Topblaadje 80-109 mm lang, breed eirond of ruitvormig tot cirkelrond, met uitgerande tot diep hartvormige voet, geleidelijk tot plotseling toegespitst, soms gelobd of tot de middennerf gedeeld; breedte 77-100% van de lengte. Lengte van het steeltje 30-47% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, vrijwel kaal tot vrij dicht behaard, soms met een enkele klier. Stekels 3-14 per internodium, ongelijk, uit zeer brede voet licht gebogen tot haakvormig, tot 5-8 mm lang. Bloeiwijze piramidaal of cylindrisch, vaak tot boven doorbladerd, maar soms met bladloze top, met forse stekels en soms enkele klieren. Bovenste bladeren aan de onderzijde grijsviltig. Zijtakken schuin afstaand tot opgericht, vaak met een enkel blad, in of boven het midden gedeeld, de langste met 3-9 bloemen. Bloemsteeltjes 8-30 mm lang, meestal dun viltig en aanliggend tot afstaand behaard, met meestal talrijke vrijwel zittende klieren en 0-4 langer gesteelde klieren en 1-13 stekels. Kelkslippen los teruggeslagen, viltig en afstaand behaard met vrijwel zittende klieren en 0-6 stekels. Kroonbladen roze, aan de zelfde bloeiwijze van smal elliptisch of omgekeerd eirond tot breed eirond of omgekeerd eirond, 8-15 mm lang. Meeldraden iets tot veel langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem met enkele korte haren. Bloeitijd: eind juni, juli.
Standplaats: Bosranden en open bossen op leemhoudende zandgrond.
Gelijkende soorten: Verschilt van R. nemoralis door de zeer brede topblaadjes met brede tanden, de opstijgende takken in de bloeiwijze en de meestal beklierde bloeiwijze.
Verspreiding: Alleen in Nederland.
Nederland: Op verspreide plaatsen in het midden van het land. Een grote vegetatie aan de voet van de Grebbeberg bij Rhenen.