Smalle haarbraam
Rubus elegantispinosus Schum. ex H.E.Weber
Lipp. Mitt. Gesch. Landeskunde 43: 291 (1974).
Lectotype (Weber 1974): HAN, Demandt, Baenitz, Herb. Eur. 4169, 'R. elegans Utsch nov. spec.', Holzwickede, 26.7.1883.
Zeer dunne donkere stekels; bladeren aan de onderzijde met kamharen en sterharen; topblaadje ± elliptisch.
Bladloot boogvormig, 5-10 mm dik, kantig, met vlakke of gegroefde zijden, in de zon donker bruinpaars, berijpt, kaal of met enkele sterharen. Stekels 7-10 per internodium, ongelijk, met 2-10 mm brede voet, zeer snel versmald, haast priemvormig, teruggericht, 5-7 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, 10-15 mm lang, behaard, met zittende klieren. Bladsteel 7-10 cm lang, iets langer dan de onderste zijblaadjes, zwak behaard, meestal met enkele gesteelde paarse klieren en 17-25 gebogen, slanke stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde grijs- tot witviltig en tevens lang en zacht behaard, met kamharen op de nerven. Bladtanding meestal onregelmatig, niet diep, niet tot duidelijk periodisch, gewoonlijk met uitgesproken teruggerichte tanden, met lange spitsjes, zelden met ± rechte tanden. Topblaadje 72-101 mm lang, met afgeronde of uitgerande voet, breed elliptisch of soms ± eirond of omgekeerd eirond, vrij plotseling vrij kort tot matig lang toegespitst, met scheve spits; breedte 70-82% van de lengte. Lengte van het steeltje 35-48% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, bruinpaars, met dunne sterbeharing. Stekels 7-13 per internodium, haast priemvormig, teruggericht, de langste 4-7 mm lang. Bladsteel van de hogere bladeren met vrij talrijke gesteelde paarse klieren. Bloeiwijze piramidaal, soms met cylindrische top, in het onderste deel of tot boven het midden bebladerd, naar boven toenemend viltig, met verspreide gesteelde klieren en vrij talrijke ± priemvormige paarse stekels. Zijtakken schuin afstaand, boven het midden gedeeld, met 3-9 bloemen. Bloemsteeltjes 7-18 mm lang, kort viltig, met ± zittende klieren, 0-4 kort gesteelde klieren en 2-10 stekels. Kelkslippen met lange spits, teruggeslagen, grijsviltig, met ± zittende klieren en 0-2(-8) stekels. Kroonbladen licht roze, elliptisch tot omgekeerd eirond, 8-11 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels met sterharen en langere haren. Vruchtbodem vrijwel kaal. Bloeitijd: juli, begin aug.
Standplaats: Bosranden en bossen op kalkrijke grond of leem.
Gelijkende soorten: R. gelertii heeft (vrijwel) witte bloemen en (vrijwel) kale vruchtbeginsels, smallere bladeren en iets sterkere bestekeling.
Verspreiding: Vanaf westelijk Duitsland en Nederland zuidwaarts tot Midden-Frankrijk; in Engeland verwilderd.
Nederland: Zeer verspreid. Alleen in Zuid-Limburg wat frequenter.