Brede haagbraam
Rubus amisiensis H.E. Weber
Osnabrück. naturwiss. Mitt. 5: 118 (1977).
Holotype: HBG, Weber 76805.1, Niedersachsen, Klein Dörgen, wegrand nördlich des Hase-Altarms, 5.8.1976.
Grijsviltige fijn tot matig diep getande bladeren met breed topblaadje. Bloeiwijze met wijd uitstaande takken, ± afstaande stekels en grote roze bloemen.
Bladloot boogvormig, 6-8 mm dik, kantig met vlakke, zwak gegroefde of iets convexe zijden, in de zon wijnrood, matig dicht met (ster-)haren bezet. Stekels 7-14 per internodium, met 4-6 mm brede voet, teruggericht of iets gebogen, tot 6-9 mm lang. Steunblaadjes lijn- of lijnlancetvormig, behaard, met zittende klieren, 9-18 mm lang. Bladsteel 6-12 cm lang, met 12-21 teruggerichte of gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde zwak behaard tot vrijwel kaal, aan de onderzijde grijsviltig of groen, zacht behaard, vaak met kamharen op de nerven. Bladtanding vrij fijn tot middelmatig diep, gelijkmatig of soms licht periodisch, met driehoekige, ± rechte of soms iets naar buiten gerichte tanden. Steeltje van de onderste zijblaadjes 5-11 mm lang. Topblaadje 79-129 mm lang, breed eirond of omgekeerd eirond tot elliptisch, met hartvormige of zelden uitgerande of afgeronde voet, (geleidelijk tot) vrij plotseling toegespitst; breedte 74-97% van de lengte. Lengte van het steeltje (34-)41-47% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, met vlakke of concave, zelden gegroefde zijden, wijnrood, matig tot dicht behaard. Stekels 8-14 per internodium, slank, teruggericht of zelden iets gebogen, 5-9 mm lang. Bloeiwijze meestal breed, met dooreenstaande takken, aan de voet bebladerd, soms piramidaal en hoger bebladerd, met matig talrijke slanke, afstaande of teruggerichte stekels. Zijtakken boven het midden gedeeld, soms gebundeld, de langste met 4-8(-13) bloemen. Bloemsteeltjes 7-30 mm lang, viltig en dicht behaard, met 0-6 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, grijsgroen of grijs, viltig en behaard, onbestekeld of met 1-2 stekels. Kroonbladen bleekroze tot rozerood, breed eirond tot vrijwel cirkelrond, 10-15 mm lang. Meeldraden veel langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal of deels behaard. Vruchtbeginsels met enkele lange dunne haren. Vruchtbodem met lange haren. Bloeitijd: juli, aug.
Standplaats: Hagen en bosranden op kalkarme grond.
Gelijkende soorten: R. gloriosus heeft grof getande bladeren met uitstaande tanden en kromme stekels en klieren in de bloeiwijze. R. incarnatus heeft veel smallere bladeren en gebogen, grovere stekels in de bloeiwijze. R. nemoralis heeft eveneens gebogen stekels. Beide laatstgenoemde soorten hebben een vrijwel kale bladloot en een smallere bloeiwijze.
Verspreiding: Noord-Oost Nederland, Noord-West Duitsland.
Nederland: In Drenthe en Overijssel. Vooral in het noord-oosten van Overijssel vrij algemeen. Een vrij ver buiten het areaal gelegen vindplaats bij Wageningen.