R. melamporphyrus A.Beek

Donkere woudbraam

Rubus melamporphyrus Beek

Gorteria 24: 23 (1998).

Holotype: BR, Lejeune, 'Rubus hirtus W. et K. Silesia' s.d., e herb. Weihe.

Gehele plant met talloze lange donkere paarsrode klieren; bladeren aan de onderzijde groen.

Bladloot stompkantig, paarsrood, ± 5 mm dik, iets behaard, met talrijke lange donkerpaarse klieren, overgaand in verspreide ± 3 lange naaldstekels. Steunblaadjes draadvormig. Bladsteel ± 7 cm, korter dan de onderste zijblaadjes. Bladeren voetvormig 5-tallig, aan de bovenzijde verspreid behaard aan de onderzijde nauwelijks voelbaar behaard. Bladtanding grof, met brede tanden met topspitsje, iets onregelmatig, niet periodisch. Topblaadje 85-100 mm lang, breed hartvormig eirond, vrij geleidelijk toegespitst; breedte 59-87% van de lengte. Lengte van het steeltje 24-44% van de lengte van het blaadje. Bloeitak zwak behaard, met talrijke lange donkerpaarse klieren, overgaand in fijne naaldstekels. Bloeiwijze met enkelvoudige bladeren, kort behaard, met talloze klieren die merendeels veel langer zijn dan de doorsnede van de bloemsteeltjes. Zijtakken onder het midden gedeeld. Kelkslippen afstaand, kort behaard, dicht beklierd, bestekeld. Kroonbladen wit, met lange nagel, omgekeerd eirond, ± 10 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken, vruchtbeginsels en vruchtbodem kaal. Bloeitijd: eind juni, juli.

Standplaats: In bergbossen.

Gelijkende soorten: Alleen R. phoenicolasius heeft zoveel lange rode klieren, maar deze is onmiddellijk herkenbaar aan de witte bladonderzijden.

Verspreiding: Midden-Europa vanaf Polen tot Zuid-Frankrijk.

Nederland: Alleen bij Hussenberg.

Verspreiding Verspreiding