R. phoenicolasius Maxim.

 

Japanse wijnbes.

Rubus phoenicolasius Maxim.

Bull. Acad. St. Petersb. 8: 293 (1871).

Opvallend lange rode klierharen, witte bladonderzijden en oranje vruchten.

Bladloot rond tot kantig, 2-5 mm dik, iets behaard, met talrijke zeer lange (tot > 5 mm), rode klierharen en 5-12 dunne, priemvormige, afstaande, 6-7 mm lange stekels per internodium. Steunblaadjes lijnvormig. Bladsteel 5-6 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, met talrijke lange klieren en 6-8 lange priemvormige stekels. Bladeren 3-tallig, aan de bovenzijde zwak behaard, aan de onderzijde witviltig. Bladrand enigszins golvend (niet echt periodisch) tot ingesneden gezaagd, met brede ondiepe tanden met topspitsjes. Topblaadje 66-108 mm, uit wigvormige tot hartvormige voet breed eirond, meestal drielobbig of ingesneden, kort tot matig lang vrij geleidelijk toegespitst; breedte 82-106% van de lengte. Lengte van het steeltje 40-44% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak behaard, met talrijke lange rode klieren. Stekels 2-6 per internodium, naald- tot priemvormig, 5-8 mm lang. Bloeiwijze zeer gedrongen, kort cylindrisch of piramidaal, alleen onderaan met bladeren of bladloos, behaard, met talrijke zeer lange rode klieren en enkele lange dunne stekels. Zijtakken schuin opgericht, de langste met 2-5 bloemen. Bloemsteeltjes korter dan 10 mm, met > 100 lange klieren. Kelkslippen de vrucht omsluitend, met lange punt, dicht bezet met klierborstels. Kroon wit of bleekroze, klein, eirond tot cirkelrond, ± 4 mm lang. Meeldraden korter dan de ivoorkleurige tot donker roodbruine stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: Juni.

Standplaats: Verwilderd op vuilstortplaatsen, in parken en jonge bossen.

Verspreiding: Japan, Korea, Noord-China.

Nederland: Door het hele land regelmatig verwilderd.