Liggende humusbraam
Rubus proiectus A.Beek
Bromb. geldr. Distr. 102 (1974).
Holotype: U, Van de Beek A56a, Amelisweert bij Utrecht, 31.7.1971.
Synon.: R. anglohirtus Edees, Watsonia 11: 50 (1976). Holotype: BM, Edees 19015, Ropsley Rise Wood near Grantham, S. Lincoln.
Bladeren breed elliptisch met hartvormige voet, vrij plotseling toegespitst; bloeiwijze los tot kort behaard; zeer dicht en lang beklierd; stijlen groen.
Bladloot neerliggend, 3-9 mm dik, stompkantig, met vlakke of convexe zijden, in de zon donder paarsbruin, berijpt, dicht afstaand behaard, met 50-200 klieren, fijne naaldstekels en klierstekels per 5 cm met verspreide overgangen naar de grote stekels. Deze 10-20 per internodium, uit smalle of tot 5 mm uitlopende onmiddellijk versmalde voet naaldvormig of nauwelijks afgeplat, teruggericht of heel iets gebogen, tot 4-7 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, behaard, dicht beklierd. Bladsteel 3-9 cm lang, behaard en beklierd, met 10-20 teruggerichte of iets gebogen stekels. Bladeren merendeels 5-tallig, maar ten dele 3-4-tallig, aan de bovenzijde zwak behaard, aan de onderzijde vooral in de zon met lange kamharen, overigens weinig behaard; bladrand vlak, niet of weinig periodisch gezaagd, met grove, brede, ongelijke, rechte tanden. Topblaadje 85-123 mm lang, breed elliptisch, met hartvormige voet, vrij plotseling kort toegespitst. Breedte 67-80% van de lengte; lengte van het steeltje 23-36% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, dicht behaard, met 100-.200 klieren met weinig of geen overgangen naar de grote stekels. Deze 5-12 per internodium, naaldvormig met tot 5 mm uitlopende voet, teruggericht of iets gebogen, tot 3-5 mm lang. Bloeiwijze lang piramidaal en doorbladerd of (vaak aan de zelfde plant) breed piramidaal met onbebladerde top, viltig en los behaard, met talrijke lange klieren en fijne naaldstekels. Zijtakken schuin opgericht, gebundeld of onder tot boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 10-25 mm lang, kort viltig en meestal los behaard, met 40-90 klieren, met 3-30 stekels. Kelkslippen aanvankelijk teruggeslagen, later afstaand of opgericht, met lang uitgetrokken punt, dicht kort behaard, dicht beklierd en bestekeld. Kroonbladen wit, 6-9 mm lang, smal eirond tot elliptisch. Meeldraden langer dan de groene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels zwak behaard. Bloembodem kort behaard. Bloeitijd: eind juni, juli.
Standplaats: Voedselrijke bossen op neutrale of zure grond.
Gelijkende soorten: R. loehrii is veel dichter behaard, zwakker beklierd, heeft meestal een gegolfde bladrand, smallere bladeren en (vrijwel) kale vruchtbeginsels. R. pallidus heeft aan de voet rode stijlen. R. calyculatus heeft lang gesteelde onderste zijblaadjes en geleidelijk toegespitste topblaadjes.
Verspreiding: Nederland, Noord-Frankrijk, Engeland
Nederland: Veel in enkele bossen ten oosten van Utrecht oostwaarts tot Driebergen-Zeist; verder bij Baarn, Linschoten, Udenhout, Spaubeek en Aalbeek.