Ingesneden volgbraam
Rubus lobatidens H.E.Weber & Stohr
Feddes Repert. 92: 27 (1981). Holotype: M, Scheppig in Schulz, Herb. Norm. 2: 2271, s.n. R. warnstorfii Focke, Grünau, 12.7.1885.
Bladeren dun, heldergroen, zeer grof gezaagd, met rechte tanden. Bloeiwijze met fijne naaldstekels. Helmhokken en bloembodem kaal.
Bladloot 3-5 mm dik, stompkantig met convexe zijden, kaal, met 0-5 gesteelde klieren per 5 cm . Stekels 10-17 per internodium, iets ongelijk, naald- tot priemvormig, zwak teruggericht of iets gebogen, 4-6 mm lang. Steunblaadjes lancetvormig, gewimperd, met verspreide klieren. Bladsteel 6-8 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, dun behaard tot vrijwel kaal, soms met enkele klieren, met 6-15 tere gebogen stekels. Bladeren dun, heldergroen, 5-tallig of 3-4 tallig met diepgelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde (vrijwel) kaal, aan de onderzijde vooral op de nerven voelbaar behaard. Bladrand zeer grof, sterk periodisch tot ingesneden gezaagd, met rechte tanden. Topblaadje 85-95 mm lang, met hartvormige of uitgerande voet, breed driehoekig of soms ruitvormig, vaak gelobd of gedeeld, zeer geleidelijk vrij lang toegespitst; breedte 85-98% van de lengte; lengte van het steeltje 28-40% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak dun aanliggend behaard, met verspreide klieren en 5-14 ± 3 mm lange teruggerichte of iets gebogen naaldstekels. Bloeiwijze tot de top doorbladerd, aanliggend behaard, met fijne naaldstekels, meestal weinigbloemig. Zijtakken opgericht, de langste met 1-3(-11) bloemen. Bloemsteeltjes 10-14 mm lang, kort behaard, met (vrijwel) zittende klieren en soms met tot 50 gesteelde klieren en 3-6 stekels. Kelkslippen afstaand, grijsgroen viltig, met ± zittende klieren en soms met enkele gesteelde klieren, onbestekeld of soms met enkele naaldstekels. Kroon wit, breed eirond tot vrijwel cirkelrond, 9-12 mm lang. Meeldraden evenlang als of iets langer dan de groene of zelden iets roodachtige stijlen. Helmhokken, vruchtbeginsels en vruchtbodem kaal.
Standplaats: Vrij vochtige, vaak beschaduwde omgewerkte grond. In plantsoenen, struikgewas, jonge aanplant.
Gelijkende soorten: Door de dunne weinig behaarde en zeer grof gezaagde bladeren alleen te verwarren met R. dumetorum. Deze zet vaak slecht vrucht, is dikwijls meer beklierd en mist de typische harde naaldstekels in de bloeiwijze.
Verspreiding: Vrijwel geheel Duitsland en Nederland.
Nederland: Op verspreide plaatsen in het oosten en zuiden van het land.