R. meijerianus A.Beek

Rubus meijerianus A.Beek

 

Gorteria Dutch Botanical Archives 43: 59 (2021)

 

Holotype: L, Beek 98117, Witteveen, berm van Karel Brokweg, 16.07.1998, L.0281375/6

 

Volledig onbestekeld. Bladloot rechtopstaand, overhangend, 7-15 mm dik, vrijwel kaal tot vrij dicht kort behaard, kantig met bolle, vlakke of iets gegroefde zijden. Steunblaadjes lijnvormig, klierloos of soms met enkele korte klieren. Bladlteel zwak behaard, 5-8 mm lang.Bladeren aan de bovenzijde vrij dicht behaard, aan de onderzijde met lange zachte haren. Bladtanding iets periodisch, met smalle, scherpe, som siets teruggerichte tanden met lange spitsjes. Topblaadje 94-113 mm lang, met brede hartvormige basis, eirond of elliptisch, geleidelijk matig to lang toegespitst, breedte-lengte verhouding 0,67-0,85. Lengte van het steeltje 26-41% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak kantig, vrij dicht behaard. Bloeiwijze tros- of pluimvormig, piramidaal of cilindrisch, tot het midden of hoger bebladerd. Bovenste bladeren aan de onderzijde soms iets grijsachtig door de dichte lange haren. Zijtakken schuin opgericht, met 1-5 bloemen. Bloesteeltjes 5-15 mm lang, met aanliggende en afstaande haren. Kelkslippen groen met witte rand, los teruggeslagen. Kroonbladen wit tot purperroze, breed eirond-elliptisch tot vrijwel cirkelrond. Meeldraden korter tot langer dan de groene stijlen. Helmhokken kaal.Vruchtbeginsels en vruchtbodem kaal of met enkele lange haren. Juni, begin juli.

 

Ecol.: gekweekt in tuinen en soms verwilderd.

 

Verspreiding: op verspreide plaatsen in het land, toenemend.

 

Gelijkende soorten: door het intbreken van stekels alleen te verwarren met andere stekelloze soorten, zoals taxa uit het R. ulmifolius-complex. Deze hebben echter altijd een berijpte bladloot, merendeels drietallige bladeren, de onderzijde van althans de hogere bladeren witvilig en grijze kelkslippen.