R. serpens Weihe ex Lej. & Courtois

Rubus serpens Weihe ex Lej. & Courtois

Compendium Florae Belgicae 2: 172 (1831).

Lectotype (Beek 2018): BR, “R. serpens Weihe” “Rubus bellardi ex Libert Malmed”    “et prope Verviam” [written with a different pen] (BR 557 723).


Bladloot aanvankelijk iets opgericht, snel neerliggend, (3-)5-6 mm dik, groen of later in de zon iets bruinachtig, meestal kantig, (vrijwel) kaal of zelden iets behaard. Stekels zeer ongelijk, de grotere 12-17 per internodium, aan de voet iets afgeplat, scherp terug gericht, soms iets gebogen, vaak zeer snel priemvormig versmald, priem- tot naaldvormig, maar soms meer geleidelijk versmald en afgeplat, tot (3-)4-5(-6) mm lang; klieren en fijne klierstekels tot meer dan 200 per internodium, geel met donkere kop. Steunblaadjes hoog (6-14 mm) aan de bladsteel, lijnvormig, 7-9 mm lang. Bladsteel 4-7 cm lang, met 14-18 kromme grotere stekels, met klieren en klierstekels, los behaard. Jonge bladeren niet af nauwelijks met anthocyaan.  Bladeren 3-tallig (zelden 4-tallig), soms met diep gelobde zijblaadjes, aan de bovenzijde met zeer verspreide haren (0-8 per cm2), aan de onderzijde alleen op de nerven enkele haren. Bladtanding zwak periodisch, met onregelmatige, meestal brede, matig diepe, soms fijne, rechte of iets terug gerichte tanden. Topblaadje 80-120 mm lang, vrij breed elliptisch-omgekeerd eirond, met diep uitgerande voet, vrij plotseling toegespitst; breedte (60-)63-75% van de lengte. Lengte van het steeltje 20-29% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak (stomp-)kantig, los aanliggend behaard, met talrijke bleke of in de zon lichtbruine klieren, klierstekels en naaldvormige scherp terug gerichte vaak gebogen tot 3-4 mm lange stekels. Bladeren aan de bovenzijde verspreid behaard (30-50 per cm2), aan de onderzijde alleen op de nerven met enkele haren. Jonge bladeren ook aan de rand groen. Bloeias vaak zigzag gebogen, in jonge toestand groen. Bloeiwijze breed met afgeronde top, een enkele maal gevorkt, hoog doorbladerd, met bovenin vaak een breed enkelvoudig blad. Zijtakken onder of in het midden gedeeld, met talrijke gele kromme stekels, de onderste met 2-15 bloemen. Bloemsteeltjes 10-25 mm lang, dun, kort grijs behaard, met talrijke bleke of in de zon bruine klieren, waarvan de langste 1,5 x langer zijn dan de doorsnede van het steeltje en met 5-17 gebogen gele grotere stekels. Kelkslippen (grijs-)groen, aanvankelijk los teruggeslagen, na de bloei los teruggeslagen tot opgericht, uitlopend in een dunne punt, met (vrijwel) ongesteelde donkere klieren langs de rand en 5-50 gesteelde klieren en 5-8 stekels. Kroonbladen wit, 12,0-13,5 x 5,5-7,0 mm, omhoog gebogen. Meeldraden iets korter dan de stijlen. Helmhokken kaal. Stijlen geel. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem met enkele lange haren.

Verspreiding: Belgische Ardennen, Zuid-Limburg en aangenzende gebieden in Duitsland.

Nederland: Alleen in Zuid-Limburg.