Rubus infestus Weihe
in Boenn. Prodr. Fl. Monast. Westphal. 153 (1824)
Bladloot boogvormig, onderaan met vrijwel gelijke stekels, hogerop met zeer verschillende stekels en met klieren; onderste zijblaadjes kort gesteeld, topblaadje lang gesteeld, breed eirond; bloeiwijze met haakvormige ongelijke stekels; kelkbladen kort, afstaand.
Bladloot boogvormig, 5-7 mm dik, scherpkantig, met vlakke of gegroefde zijden, vrijwel kaal. Bladloot in het onderste deel met vrijwel gelijke stekels, naar boven met talrijke, kleine stekels, klierstekels en klieren. Grote stekels 5-9 per internodium, uit 5-7 mm brede voet geleidelijk versmald, afgeplat, teruggericht, deels met gebogen top, 7-9 mm lang. Steunblaadjes smal lancetvormig, 10-12 mm lang. Bladsteel 6-9 cm lang, veel langer dan de onderste zijblaadjes met lange afstaande haren, enkele klieren en 8-11 gebogen tot haakvormige grotere stekels. Bladeren iets voetvormig 4-5-tallig, aan de bovenzijde zwak behaard, aan de onderzijde dicht zeer kort behaard, vaak iets grijs. Tanding fijn, niet of zeer zwak periodisch, met rechte tanden. Topblaadje 60-80 mm, breed omgekeerd eirond tot vrijwel cirkelrond, met hartvormige of uitgerande voet, vrij geleidelijk tot plotseling (vrij) lang toegespitst; breedte 58-80% van de lengte; lengte van het steeltjes 38-50% van de lengte van het blaadje. Onderste zijblaadjes (vrijwel) zittend.
Bloeitak kantig, kort behaard, met ongelijke stekels, 2-6 klierstekels en lange klieren. Grote stekels 2-9 per internodium, met 2-4 mm brede, rode voet, afgeplat, teruggericht, vaak iets gebogen, 4-7 mm lang. Bloeiwijze piramidaal, tot het midden of hoger doorbladerd, bovenste bladeren iets grijsviltig. Bloeias los behaard, met ongelijke klieren, klierstekels en tot 6-9 mm lange grotere stekels die deels teruggericht, deels gebogen, geknikt en haakvormig zijn, alles op dezelfde as en alle zeer ongelijkmatig verdeeld. Zijtakken opstijgend, onder het midden gedeeld, tot 2-6-bloemig. Bloemsteeltjes 10-20 mm, viltig, met 15-50 ongelijke klieren en 2-10 stevige stekels. Kelkslippen (groen-) grijs, afstaand, met 5-20 klieren en 1-10 stekels. Kroonbladen bleek roze, breed elliptisch, 9-13 mm lang. Meeldraden iets langer dan de groengele stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels dicht behaard. Vruchtbodem zwak behaard. Eind juni tot begin augustus.
Ecol.: lichte bossen, kapvlakten.
Verspreiding: alleen op de Koningsheide bij Arnhem, wel meegebracht met houtstrooisel uit Duitsland.