Groene bladbraam
Rubus sciocharis (Sudre) Kinsch.
H. Kinscher, Botan. Zeit. 68: col. 25 (1910).
Synon.: R. gratus ssp. sciocharis Sudre, Bat. Eur. 68 (1907).
Lectotype (Weber 1986): C, Lange, Teglvorskoven ved Nyborg, 16.8.1867.
Eirond topblaadje met hartvormige voet en regelmatige tanding; helmhokken behaard; kroonbladen wit of heel bleek roze.
Bladloot 3-5(-7) mm dik, kantig, met vlakke of iets bolle zijden, zwak tot los afstaand behaard, met zittende en 0-6 kort gesteelde klieren per 5 cm. Stekels 5-20 per internodium, met 1½-4(-6) mm brede voet, snel versmald, slank, vaak haast naaldvormig, afstaand of teruggericht, zelden iets gebogen, 3-5 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, gewimperd, met korte klieren. Bladsteel 5-8 cm lang, korter dan tot evenlang als de onderste zijblaadjes, los tot vrij dicht behaard, met 5-15 gebogen stekels. Bladeren deels 3-tallig, deels voetvormig 5-tallig, soms alle 3-tallig, dofgroen, aan de bovenzijde behaard, aan de onderzijde weinig behaard, met korte kamharen op de nerven. Bladtanding vrij regelmatig, met brede rechte of zelden naar buiten gerichte tanden met topspitsje, onduidelijk lang periodisch. Steeltjes van de onderste zijblaadjes 2-5 mm. Topblaadje 8-13 cm lang, eirond met hartvormige voet, (vrij) geleidelijk meestal kort toegespitst; breedte 67-77% van de lengte. Lengte van het steeltje 16-29% van de lengte van het blaadje. Bloeitak vrij dicht afstaand behaard, met (vrijwel) zittende klieren en met 2-6(-10) slanke, teruggerichte of zwak gebogen stekels van 2-5 mm lang per internodium. Bloeiwijze klein, kort piramidaal of driehoekig, met onbebladerde stompe top, soms smal en trosvormig, afstaand behaard met ± zittende klieren en fijne stekels. Zijtakken opstijgend, met 1-11 bloemen, onder tot boven het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloemsteeltjes 8-28 mm lang, vrij dicht behaard, met (vrijwel) zittende klieren en 0-15 naaldstekels. Kelkslippen aanvankelijk los teruggeslagen, later meestal ± afstaand, grijsgroen met witte rand, viltig en los behaard, met ± zittende klieren, met 1-8 stekels. Kroonbladen wit of bleekroze, breed elliptisch, 13-18 mm lang. Meeldraden langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels met enkele haren. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: juli.
Standplaats: Vochtige bossen op zure of neutrale grond.
Gelijkende soorten: R. dejonghii en R. hypomalacus hebben steeds kale helmhokken.
Verspreiding: In Denemarken en Sleeswijk Holstein algemeen, vandaar verspreid door de Noordduitse laagvlakte tot in Noordwest-België.
Nederland: Verspreid in het oosten en zuiden van het land; alleen ten zuiden van Breda wat algemener. Opvallend is een rijke vegetatie in een elzenbosje langs de weg van Lexmond naar Meerkerk.