R. velutinus Vest

Rubus velutinus Vest


Vest ex Tratt., Rosac. Monogr. 3: 47, 1823.


Lectotype: Ch. Vest, s. d., s. loc. (WU).


Epitype: Trávní?ek, “Styria, Seiersberg-Pirka, 0,3 km E of Tobelbad village, coniferous stands along a forest road” 6.8.2013 (OL 34754a)

.
Zeer forse, hoogboogvormige kale bladloot met gegroefde zijden; bladonderzijden grijs- tot witviltig; bvladeren zeer grof getand; bloeiwijze met forse stekels.


Bladloot hoog boogvormig, 8-11 mm dik, kantig met diep gegroefde zijden, in de zon bruinrood aangelopen, kaal. Stekels 1-7 per internodium, uit 5-10 mm brede voet snel versmald, teruggericht of iets gebogen, 6-10 mm lang. Steunblaadjes lijn(-lancet)vormig, 12-18 mm lang. Bladsteel 5-7 cm lang, met 11-15 haakvormige stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde kaal, aan de onderzijde grijs- tot witviltig, zonder langere haren, met uitspringende nerven. Bladtanding zeer onregelmatig, kort periodisch, zeer grof, met brede, driehoekige, rechte tanden. Onderste zijblaadjes zittend of tot 2 mm gesteeld. Topblaadje 71-122 mm lang, ruitvormig-omgekeerd eirond, of soms meer eirond, met afgeronde of uitgerande voet, spits of geleidelijk tot vrij plotseling kort toegespitst; breedte 62-80% van de lengte. Lengte van het steeltje 25-43% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, met dunne lange aanliggende sterbeharing. Stekels 3-6 per internodium, fors, met 7-10 mm brede voet, snel versmald, (vaak scherp) teruggericht of gebogen, de langste tot 10 mm lang. Bloeiwijze lang, vrij smal piramidaal, hoog bebladerd met hogerop enkelvoudige bladeren, dun viltig behaard, met verspreide zeer forse stekels. Zijtakken schuin afstaand tot opgericht, omstreeks of boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 8-18 mm lang, viltig, met 0-2 stekels. Kelkslippen teruggeslagen, grijsviltig, onbestekeld. Kroonbladen wit, met afgegrensde nagel, breed (omgekeerd) eirond, 7-9 x 4-6 mm. Meeldraden langer dan de geelachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels met een enkele haar. Vruchtbodem met enkele haren. Bloeitijd: half juni tot midden juli.


Standplaats: ruigten, open plekken in het bos.


Gelijkende soorten: Door de zeer forse stekels, vooral op de bloeitak, en de zeer grove tanding binnen de Candicantes goed te onderscheiden.  


Verspreiding: Wijd verspreid in Midden-Europa; in Nederland aan de rand van het areaal.


Nederland: alleen in de Broekse Weien bij Arcen (L.).