Rubus vandebeekii K. Meijer
Gorteria - Dutch Botanical Archives 40: 34-38 (2018)
Holotype: L, herb. Meijer 2445, Zuid-Limburg, Bommerig, bosrand bij Emmaus, 62.43.14. 8.7.1999.
Tere braam met talrijke donker paarse klieren in de bloeiwijze, 3-tallige fijn en scherp gezaagde bladeren met elliptisch of zwak omgekeerd eirond topblaadje. Bloem (vrijwel) wit.
Bladloot neerliggend, (2-)3-5 mm dik, rondachtig, kaal of zwak behaard, met (0-)5-25(-50) kortgesteelde klieren per internodium. Stekels (1-)8-15(-25) per internodium, priemvormig, met (0,5-)2-4(-6) mm brede voet, 2-4 mm lang. Steunblaadjes lijn-lancetvormig, 9-13 mm lang, gewimperd, met enkele tere klieren. Bladsteel 7-11 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, aan de onderzijde kaal, aan de bovenzijde zwak kort behaard, met enkele kort gesteelde klieren, met (3-)5-9(-10) afstaande of zwak teruggerichte stekels. Bladeren 3-tallig, vaak met gelobde onderste zijblaadjes, aan de bovenzijde zwak tot matig behaard of soms vrijwel kaal, aan de onderzijde hoofdzakelijk op de nerven lang dun zacht behaard. Bladrand fijn, iets ongelijk, scherp gezaagd met rechte of soms duidelijk teruggerichte tanden. Steeltje van de zijblaadjes (0-)1-2(-3) mm lang. Topblaadje (70-)80-90(-100) mm lang, met uitgerande of ± afgeronde voet, vrij breed elliptisch tot omgekeerd eirond, vrij geleidelijk kort toegespitst of spits; breedte (64-)75-80% van de lengte. Lengte van het steeltje 26-34% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak rondachtig tot stompkantig, vrij dicht bezet met korte sterharen en met 10-50 kortgesteelde klieren en (3-)8-15 zeer fijne naaldstekeltjes per 5 cm. Grotere stekels 5-8 per internodium, priemvormig, zwak teruggericht, de langste 3-4 mm lang. Bloeiwijze onregelmatig piramidaal tot haast tuilvormig, hoogbebladerd met korte bladloze top, kortviltig met weinig tot matig talrijke stekels en matig talrijke klieren die naar boven toenemen in aantal en lengte. Bovenste bladeren aan de onderzijde dicht kort zacht behaard. Zijtakken opstijgend, rond of boven het midden gedeeld, soms gebundeld, de langste met 2-6 bloemen. Bloemsteeltjes 5-35 mm lang, dicht kort grijsviltig, met 100->200 ongelijke (gewoonlijk alle korter dan de doorsnede van het steeltje) donker paarse klieren en 0-4 stekels. Kelkslippen opgericht, grijsviltig, aan de voet meestal vrij dicht beklierd, naar de top vaak weinig beklierd, met ± 10 fijne stekeltjes. Kroonbladen wit of soms iets roze, smal eirond. 3,5-4 mm breed en tot 9 mm lang. Meeldraden iets korter dan de geelgroene stijlen. Helmhokken, vruchtbeginsels en vruchtbodem kaal. Bloeitijd eind juni, juli.
Standplaats: Langs weilanden, bosranden, in boswallen en oude bossen.
Gelijkende soorten: De goed herkenbare soort kan binnen het verspreidingsgebied met geen enkele andere verward worden. Kenmerkend zijn de fijngetande 3-tallige bladeren, de afstaande slanke stekeltjes en de opvallende donkerpaarse bekliering in de bloeiwijze en de kale helmhokken, vruchtbeginsels en vruchtbodem.
In het gebied komen soms wel primaire hybriden voor met 3-tallige bladeren die op R.vandebeekii kunnen lijken. Deze wijken af door de berijpte bladloot, de grove tot ingesneden bladtanding en de vrijwel kale bloeitak. Het topblaadje van deze hybriden is breed eirond tot rondachtig.
Verspreiding: Plaatselijk algemeen in Zuid-Limburg en aangrenzend België; voorts in Duitsland bij Aken. Vermoedelijk wordt de soort vaak over het hoofd gezien.