Grijze volgbraam
Rubus mus Beek
Gorteria 24: 25 (1998).
Holotype: L, herb. A. van de Beek 9674, Riel, oude spoorbaan ten westen van dorp in zuidelijke richting in de berm aan de westzijde enkele honderden meters zuidelijk van de weg naar Alphen, 26.7.1996.
Tere braam met grijsgroenige zeer grof gezaagde bladeren met rechte bladtanden. Topblaadje min of meer ruitvormig, geleidelijk toegespitst. Smalle weinig bestekelde bloeiwijze. Kroonbladen smal. Helmhokken behaard.
Bladloot plat neerliggend, 3-5 mm dik, rond of stompkantig, kaal, met 0-2 vrijwel zittende klieren en 0-2 kleine stekels per 5 cm zijde. Stekels iets ongelijk, grotere 5-20 per internodium, naaldvormig, afstaand, tot 2,5-3,5 mm lang. Steunblaadjes lijn-lancetvormig, behaard, met enkele klieren. Bladsteel 6-8 mm lang, korter tot langer dan de onderste zijblaadjes, aan de bovenzijde aanliggend behaard, met 10-15 iets gebogen kleine (tot 1,5 mm lange) stekels. Bladeren 4-5-tallig, dof grijsgroen, aan de bovenzijde kaal of iets behaard, aan de onderzijde nauwelijks voelbaar behaard tot vrijwel kaal. Bladrand zeer grof periodisch gezaagd met rechte tanden. Zijblaadjes alle zittend. Topblaadje 89-98(-118) mm lang, eirond-elliptisch tot ruitvormig met uitgerande of hartvormige voet, geleidelijk (vrij) lang toegespitst; breedte 61-69% van de lengte. Lengte van het steeltje 18-28% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak kantig, kaal tot dun aanliggend behaard, klierloos met 6-10 kleine (tot 1-1,5 mm lange) stekels per internodium. Bloeiwijze smal cilindrisch, aan de voet bebladerd, aanliggend behaard, met fijne teruggerichte of gebogen naaldstekeltjes, zonder of met zeer verspreide gesteelde klieren. Zijtakken schuin afstaand tot opgericht, vanaf de basis gedeeld of gebundeld, de langste met 2-4 bloemen. Bloemsteeltjes 9-22 mm lang, dicht aanliggend behaard, met zittende klieren, zonder of zelden met 1-2 gesteelde klieren, en met 2-22 stekels. Kelkslippen aanvankelijk teruggeslagen, later afstaand of zwak opgericht, groen met witte rand, met 0-10 stekels en 1-15 gesteelde klieren. Bloemkroon wit, smal eirond, 6-9 mm lang. Meeldraden evenlang als de geelgroene stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: Juli, augustus.
Standplaats: Bossen, struikgewas en wegbermen op gestoorde, vaak met stikstof verrijkte zandgrond.
Gelijkende soorten: Slecht ontwikkelde planten van andere Corylifolii kunnen habitueel soms veel op R. mus lijken. Dat geldt met name voor R. camptostachys, die ook behaarde helmhokken heeft. De smalle, kleine kroonbladen geven dan echter duidelijk uitsluitsel. R. deweveri heeft enige gelijkenis in bladtanding, maar heeft aan de onderzijde gewoonlijk grijsachtige bladeren en steeds kale helmhokken.
Verspreiding: Endemisch.
Nederland: Verspreid door Noord-Brabant.