Zaaghaarbraam
Rubus leptothyrsos G. Braun
Herb. Rub. Germ nr. 68 (1877).
Lectotype (Newton in Edees & Newton 1978): MANCH, Braun, Herb. Rub. Germ. 68, Goslar, Harz.
Syn.: R. danicus (Focke) Frid. & Gelert, Bot. Tidsskr. 16: 71 (1887).
Bladloot boogvormig of klimmend, 4-6 mm dik, scherpkantig met gegroefde zijden, vrij dicht behaard, zonder gesteelde klieren. Stekels 14-30 per internodium, ongelijk, scherp teruggericht of iets gebogen, sterk afgeplat, meestal snel versmald, met dunne spits, de breedste uit 4-6 mm brede voet en de langste 6-8 mm lang. Steunblaadjes (lancet-)lijnvormig met (vrijwel) zittende klieren, 13-18 mm lang. Bladsteel 7,5-8,5 cm lang, vrij dicht behaard, met 8-10 kromme stekels. Onderste zijblaadjes korter dan de bladsteel. Bladeren 5-tallig, beiderzijds zwak behaard. Bladrand scherp, iets onregelmatig gezaagd met (vrijwel) rechte tanden met topspitsjes. Topblaadje met uitgerande of hartvormige voet, 7-11 cm lang, breed elliptisch tot omgekeerd eirond, vrij plotseling lang toegespitst; breedte 72-73% van de lengte. Lengte van het steeltje 33-35% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak scherpkantig, gegroefd, dicht behaard, klierloos. Stekels 2-4 per internodium, afgeplat, scherp teruggericht of iets gebogen, de grootste uit 3 mm brede voet 4-5 mm lang. Bladeren 3-tallig, beiderzijds zwak behaard, de hogere met dunne korte kambeharing, vrij fijn en tamelijk regelmatig gezaagd. Bloeiwijze smal cylindrisch, tot iets boven het midden bebladerd, dicht grijs behaard, met smalle afstaande of teruggerichte stekels en (vrijwel) zittende donkere klieren. Zijtakken onderaan opstijgend, de hogere afstaand, de langste met 3-4 bloemen, onder het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 11-14 mm lang, dicht grijs behaard met zittende en soms 1-2 kortgesteelde donkere klieren en 3-10 tot 3-3,5 mm lange naaldstekels. Kelkslippen afstaand tot los teruggeslagen, grijsviltig en behaard, zonder gesteelde klieren , onbestekeld of met een enkele naaldstekel. Kroonbladen lichtrose of soms wit, eirond tot elliptisch, 9-12 mm lang. Meeldraden langer dan de groene stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels kaal of met enkele haren. Bloembodem behaard.
Verspreiding: Denemarken, Noord-Duitsland, Nederland, Schotland en Engeland (naar het zuiden steeds zeldzamer).
Nederland: Ouddorp op Goeree, Sinderen, Nistelrode.