R. idaeoides Ruthe

 

Bastaard framboos

Rubus idaeoides Ruthe

Fl. Mark Brandenburg, ed. 2: 404 (1834).

Neotype (Van de Beek 2001): KIEL, Weihe, Minden, s.d. ‘R. caesius var. pseudo-idaeus’.

Synon.: R. pseudo-idaeus Lejeune, Revue Fl. Spa 101 (1825) (nom. nud.), non F.W. Schmidt, Neue Abh. Boehm. Ges. 1: 37 (1791), nec P.J. Müller, Flora 41: 129 (1858). R. pseudo-idaeus (Weihe) Lejeune ex Weber, Rubi Westph. 426 (1986) = R. caesius var. pseudo-idaeus Weihe in Boenninghausen, Prodr. Fl. Monast. 151 (1824). Lectotype (Weber 1986): KIEL, Weihe, Minden, s.d.; R. idaeus var. sterilis C. Koehler ex Focke, Syn. Rub. Germ.

Bladloot hoogboogvormig tot rechtopstaand, 4-5 mm dik, stomp- of scherpkantig, viltig behaard of kaal, klierloos, met 10-100 naaldvormige rechte of gebogen tot 1-5 mm lange stekels. Steunblaadjes 7-10 mm lang, lijn of lancetvormig. Bladsteel 4-9 cm lang, zwak tot dicht viltig behaard, klierloos, met 4-50 fijne naald- of zelden priemvormige, afstaande of iets gebogen stekels. Bladeren variërend van drietallig tot zeventallig doordat elk van de drie blaadje opnieuw samengesteld kunnen zijn, aan de bovenzijde kaal of behaard, aan de onderzijde grijs- of vaker witviltig. Bladtanding scherp, met rechte of dikwijls iets uitstaande tanden, licht tot duidelijk periodisch. Topblaadje van de 3-tallige bladeren 66-104 mm lang, met uitgerande tot diep hartvormige voet, zeer breed eirond, geleidelijk tot zeer plotseling in een korte spits versmald of minder vaak spits; breedte 89-135% van de lengte; lengte van het steeltje 30-56% van de lengte van het blaadje. Topblaadje van de geveerde bladeren (55-)84-113 mm lang, met afgeronde tot hartvormige voet, eirond-elliptisch of ruitvormig, spits of vaker geleidelijk kort toegespitst; breedte 72-90% van de lengte; lengte van het steeltje 7-23% van de lengte van het blaadje.

Bloeitak rondachtig tot stompkantig, dun viltig of los behaard, klierloos, met 2-17 fijne, rechte of gebogen tot 1-1½mm lange stekels. Bloeiwijze doorbladerd, vrijwel onbestekeld of met vrij talrijke fijne stekels, met stevige takken. Zijtakken opstijgend, de langste met 2-10 bloemen, soms gebundeld, onder tot boven het midden gedeeld. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, dicht viltig, klierloos of met een heel enkele kortgesteelde klier, met 0-18 stekels. Kelkslippen smal, afstaand, met uitgetrokken punt, (groen-)grijs, onbestekeld, klierloos of soms met een enkele vrijwel zittende klier. Kroonbladen wit, 5-7 mm lang, eirond tot elliptisch, vrij smal. Meeldraden meestal korter, maar soms langer dan de geelgroene stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels dicht viltig behaard. Bloembodem behaard. Meestal grotendeels onvruchtbaar. De enkele vruchtjes die rijp worden paars. Bloeitijd begin mei tot augustus.

Standplaats: Bosranden, hagen, ruige terreinen. Voorkeur voor vrij droge grond.

Gelijkende soorten: R. idaeus heeft goed ontwikkelde helderrode of gele vruchten en een nauwelijks samengestelde bloeiwijze. R. pruinosus heeft steviger, opvallend bruinpaarse stekels en redelijk ontwikkelde vruchten.

Verspreiding: In heel West-Azië en Europa waar R. idaeus en R. caesius samen voorkomen.

Nederland: Vrij veel tussen Katwijk en Den Haag; verder verspreid met name in het midden van het land.

Verspreiding Verspreiding