Beklierde purperbraam
Rubus phoenicacanthus A.Beek
Bromb. geldr. Distr. 110 (1974).
Holotype: U, Van de Beek nr A 907 a, Lunteren, 27.7.1973.
Rechtopstaande of boogvormige bladloot met ongelijke weinig afgeplatte of priemvormige donker bruinpaarse stekels en matig talrijke klieren. Bladeren dun. Topblaadje eirond.
Bladloot 2-7 mm dik, kort, rechtopstaand tot boogvormig, rondachtig of stompkantig, in de zon mat purperbruin, berijpt, kaal of met sterharen. Klieren (5-) 15-30 (-100) per 5 cm, in de schaduw soms bijna zittend, vooral op zonnige plaatsen langer en door overgangen met de stekels verbonden. Stekels donker bruinpaars, 8-50 per internodium, meestal ongelijk, priemvormig of iets afgeplat, met ½-2 mm brede voet, afstaand of teruggericht, de langste 3-6 mm lang. Steunblaadjes (lancet-)lijnvormig. Bladsteel 4½-7 cm lang, iets langer dan de zijblaadjes van de 5-tallige bladeren, met 2-12 priem- of naaldvormige, teruggerichte stekels. Onderste zijblaadjes zittend. Bladeren 3-, zelden ten dele 4-5-tallig, dun, meestal lichtgroen, aan de bovenzijde vrijwel kaal tot licht behaard, aan de onderzijde weinig tot (vooral op nerven) vrij dicht behaard, zonder vilt. Bladtanding zeer fijn, regelmatig, niet of nauwelijks periodisch, met rechte of enkele naar buiten gerichte tanden. Topblaadje 58-110 mm lang, eirond, met hartvormige of uitgerande voet, geleidelijk kort toegespitst, soms met een lichte neiging tot zijlobben, zelden tot de bladsteel gedeeld; breedte (63-) 71-90% van de lengte. Lengte van het steeltje 13-43% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak rond of stompkantig, kaal of met sterharen, met 1-13 naald- of priemvormige of iets afgeplatte, afstaande of teruggerichte ongelijke tot 1½-5 mm lange stekels per internodium die via meestal verspreide overgangen verbonden zijn met de klieren. Klieren 3-100 per 5 cm. Bladeren 3-tallig, de bovenste soms aan de onderzijde iets viltig, vooral de lagere meestal grover gezaagd dan die van de bladloot. Bloeiwijze smal piramidaal of cilindrisch, aan de voet doorbladerd, zwak tot matig bestekeld, dun viltig behaard, met talrijke donkere klieren. Onderste zijtakken opstijgend, de hogere opstijgend tot ± afstaand, vanaf de voet gedeeld, vaak gebundeld. Bloemsteeltjes 10-28 mm lang, viltig behaard, met 10->100 paarse klieren en 0-7 (klier-) stekels. Kelkslippen met uitgetrokken punt, tijdens de bloei teruggeslagen tot afstaand, daarna afstaand tot opgericht, grijsgroen of grijsachtig met smalle witte rand, viltig, beklierd, (vrijwel) onbestekeld. Kroonbladen wit, (vrij) smal elliptisch tot omgekeerd eirond, 9-11 mm lang. Meeldraden iets korter tot iets langer dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels kaal of met een enkele haar. Vruchtbodem kaal. Bloeitijd juni, begin juli.
Standplaats: op zure, vochtige tot zeer droge zandgrond in lichte bossen, hagen, aan wegkanten; dikwijls in zandafgravingen.
Taxonomie: Met name in gebieden waar R. caesius frequent is, komen soms vormen voor die veel op R. phoenicacanthus lijken, maar daarvan afwijken door meer typische caesius-kenmerken: korte kromme stekels op de bladloot, onregelmatiger bladvorm, kortere meer grauwe dan paarse klieren, bredere kroonbladen. Soms is de afgrenzing moeilijk, maar kennelijk gaat het hier om min of meer gestabiliseerde kruisingsproducten met R. caesius. Opvallend is de overeenkomt in verspreiding van R. phoenicacanthus, R. aphidifer en R. passionis in een gebied aan weerszijden van de as van het Drents-Friese grensgebied naar de West-Veluwe. Daarbij is R. phoenicacanthus veruit de algemeenste en verst verspreide. Kennelijk zijn de beide andere soorten uit deze ontstaan, maar niettemin duidelijk daarvan onderscheiden.
Gelijkende soorten: door de paarse stekels en de talrijke klieren alleen overeenkomend met de vorige en de volgende twee soorten, maar daarvan goed te onderscheiden door de daar genoemde kenmerken.
Verspreiding: Nederland en juist over de grens in Duitsland.
Nederland: Vooral op de zandgronden ten noorden van de grote rivieren. Verder slechts op een paar plaatsen in Noord-Brabant en op Walcheren.