R. adenacanthus Troelstra, Meijer & A.Beek

Rubus adenacanthus Troelstra, Meijer & A. Beek

Goryteria/Dutch Botanical Archives 41: 40 (2019)

Holotype: L, A. S. Troelstra 16-R029, wegberm bij Wegdammerhoek onder Goor, km 238,225-470,076, 22.06.2016.

Bladloot neerliggend, in de zon diep paarsrood , 4-6(-7) mm dik, kaal of met enkele haren. Stekels (8-)15-25

(-> 50) per internodium, uit een 2-3(-4) mm brede voet zeer plotseling versmald, samengedrukt, afstaand tot iets teruggericht, recht of gebogen, (3-)4-7 mm lang, met daartussen enkele tot talrijke kleine stekeltjes en klierstekels. Bladsteel 5-13 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, matig behaard met aanliggende en afstaande haren, met (8-)10-20(-22) iets teruggerichte of licht gebogen stekels, met daartussen kleine stekeltjes en klierstekels. Bladeren voetvormig 4-5-tallig (bij de 4-tallige het andere zijblaadje vaak diep gelobd), bol, aan de bovenzijde licht behaard, aan de onderzijde (tamelijk) dicht behaard, iets kamharig op de nerven. Tanding periodisch, met brede, ronde, vaak deels teruggerichte tanden met gewoonlijk een kort topspitsje. Topblaadje met afgeronde of licht uitgerande voet, breed eirond of vrijwel cirkelrond, kort toegespitst, breedte 75-84% van de lengte; lengte van het steeltje 20-33(-39)% van de lengte van het blaadje. Onderste zijblaadje zittend of 1-2 mm gesteeld.

Bloeitak kantig, vrij dicht aanliggend en afstaand behaard, met talrijke gesteelde klieren, donkere klierstekels en kleine stekeltjes. Stekels 7-23 per internodium, iets teruggericht of gebogen (2-)3-4(-5) mm lang. Bloeiwijze onregelmatig, soms compact met korte zijtakken en bloemsteeltjes, of soms met lange afstaande tot sterk opgerichte lange zijtakken met 2-3 kort gesteelde bloemen, naar boven onbebladerd of met een enkel klein enkelvoudig blad. Lagere bladeren 3-tallig, aan de bovenzijde tamelijk dicht behaard, aan de onderzijde dicht behaard, soms iets grijsviltig. Stekels lichtgeel of in de zon met paarse voet. Bloemsteeltjes 10-30 mm lang, dicht viltig en ruig behaard, met 3-15 stekels (vooral dicht bij de voet van de kelk) die zeer slank, tot 2-3 mm lang, afstaand of iets teruggericht zijn, en met enkele 0,5-1 mm lange klierstekeltjes die langer zijn dan de haren en soms overgaan in de vaak talrijke gesteelde klieren. Kelkslippen opgericht tot de vrucht omvattend, grijsviltig met witte randen, zonder stekels of met enkele kleine stekeltjes aan de voet, met wisselde aantallen klierstekeltjes en gesteelde klieren. Kroonbladen wit of bleek roze, elliptisch. Meeldraden even lang als tot iets langer dan de stijlen. Helmhokken behaard. Stijlen groen of met rode voet. Vruchtbeginsels kaal of met enkele haren. Vruchtbodem kaal.

Gelijkende soorten: Verschilt van R, nemoripetens door de aanwezigheid van klierstekels en 4-5-tallige bolle bladeren; van R. ferocior door de bredere bladeren met vaak teruggerichte tanden en de witte of bleekroze bloemen; van R. drenthicus door de (vrijwel) kale bladloot en de aanwezigheid van klierstekels en de onderzijds flink behaarde bladeren, topblaadje met afgeronde of zwak uitgerande voet en kale vruchtbodem.

Ecol.: Bermen, langs greppels, gewoonlijk langs of bij bosranden of houtwallen, zelden in het open veld.

Verspreiding: Gelderland en Overijssel, in Flevoland in het Kuiderbos. Op één plaats in Duitsland (Neudersum).

Verspreiding Verspreiding