R. ferocior H.E.Weber

 

Rode bermbraam

Rubus ferocior Weber

Ber. Naturwiss. Ver. Bielefeld 23: 190 (1977).

Lectotype (Weber 1977): KIEL, Weihe, Minden, s.d., sub nom. R. dumetorum var. ferox Weihe.

Ongelijk bestekelde en beklierde bladloot. Bladeren bol. Bloeiwijze rijk bestekeld en beklierd met donkerrode klieren. Kroonbladen rozerood. Helmhokken behaard.

Bladloot boogvormig, 3-6(-8) mm dik, kantig, in de zon dieprood, verspreid tot matig behaard, met 5->100 ongelijke klieren, klierstekels en kleine stekels per 5 cm, door overgangen met de grote stekels verbonden. Grote stekels (10-)20-50 per internodium, uit 1-4 (- 5) mm brede voet snel versmald, naaldvormig of afgeplat, recht of teruggericht, tot 4-6 mm lang. Steunblaadjes lang, (lijn-) lancetvormig. Bladsteel 4-10 cm lang, licht behaard, onbeklierd tot dicht beklierd, met 8-25 grotere teruggerichte of gebogen stekels. Bladeren 5-tallig, aan de bovenzijde vrijwel kaal tot zwak behaard, aan de onderzijde weinig tot vrij dicht kort, soms tevens zeer zwak viltig behaard, met grijsgroene opperhuid. Bladrand iets onregelmatig, eerder gegolfd dan periodisch gezaagd, met geleidelijk toegespitste, soms ten dele naar buiten gerichte tanden, zelden dieper en duidelijk periodisch gezaagd. Topblaadje 65-95(123) mm lang, convex, de grootste breedte gewoonlijk rond het midden, breed elliptisch, eirond of omgekeerd eirond, soms vrijwel cirkelrond, geleidelijk tot vrij plotseling toegespitst, met hartvormige of uitgerande voet; breedte 72-89(-99)% van de lengte. Lengte van het steeltje 24-39% van de lengte van het blaadje. Bloeitak kantig, vrij dicht behaard, met 3-> 100 klieren, klierstekels en kleine stekels per 5 cm. Grote stekels 9-20 per internodium, afstaand, teruggericht of iets gebogen, naaldvormig of iets afgeplat, de grootste 3-6 mm lang. Bladeren 3-tallig, soms de bovenste iets grijsviltig. Topblaadje met afgeronde of uitgerande voet. Bloeiwijze piramidaal met stompe top, doorbladerd, zelden gedrongen en afgerond, boven de bladeren uitstekend, (vrij) rijk bestekeld en beklierd, in de zon sterk rood gekleurd. Onderste zijtakken schuin afstaand, 3-11 bloemig, onder of rond het midden gedeeld, soms gebundeld. Bloemsteeltjes (2 -) 6-20 (- 30) mm lang, dicht kort grijs behaard met gewoonlijk > 100 donkere klieren en (0 -) 6-15 stekels. Kelkslippen tijdens de bloei afstaand, daarna opgericht, grijsviltig, beklierd en bestekeld. Kroonbladen roze(-rood), breed eirond tot elliptisch, 9-11 mm lang, 7-9 mm breed. Meeldraden iets langer dan de rode stijlen. Helmhokken behaard. Vruchtbeginsels behaard tot (vrijwel) kaal. Vruchtbodem behaard. Bloeitijd: eind juni tot begin augustus.

Standplaats: Bermen, hagen, vergraven terreinen op zure, vaak droge grond.

Gelijkende soorten: R. drenthicus heeft witte of bleekroze bloemen. R. glandithyrsos heeft minder ongelijkstekelige en minder beklierde bladloten en vlakke bladeren.

Verspreiding: Door de Noodduitse laagvlakte vanaf Hamburg en vervolgens westelijk tot in Nederland en België.

Nederland: Veel in Dr en het oostelijke deel van G, naar het zuidwesten in frequentie afnemend. Ontbreekt in Zuid- en Midden-Limburg.  

Verspreiding Verspreiding