Bleke fluweelbraam
Rubus neanias A.Beek
Osnabr. Naturw. Mitt. 23: 50 (1997).
Holotype: L, herb. Kern & Reichgelt 18559, Epen, weg naar Elseterbos, 28.6.1953.
? Rubus drymophiloides Sudre BR 1 101 353, Wathelet, Vyle-Tharoux, 11 Août 1912?
Bladloot met lange sterharen. Topblaadje breed eirond tot vrijwel cirkelrond, (vrij) fijn gezaagd, met lange kamharen. Bloeiwijze tot boven toe met brede enkelvoudige bladeren.
Bladloot 3-7 mm dik, groen of in de zon bruin aangelopen, kantig met convexe zijden of rondachtig, (vrij) dicht met lange sterharen bezet; zittende klieren meestal vrij talrijk; gesteelde klieren 0-20 per 5 cm. Grote stekels 20-50 per internodium, geelachtig, ± priemvormig, soms met tot 3 mm brede voet, vrijwel recht, teruggericht of licht gebogen, tot 3-6 mm lang. Steunblaadjes lijnvormig, 5-10 mm lang, lang behaard, weinig beklierd. Bladsteel 3½-8 cm lang, langer dan de onderste zijblaadjes, meestal dicht behaard, met 0-22 klieren en 6-20 teruggerichte of gebogen naaldstekels. Bladeren 3- tot voetvormig 5-tallig, aan de bovenzijde dicht behaard, aan de onderzijde weinig tot matig behaard, met kamharen op de nerven. Bladtanding meestal fijn, soms iets dieper, met spitse, rechte of soms iets naar buiten gerichte tanden, niet of nauwelijks periodisch. Onderste zijblaadjes zittend. Topblaadje 43-75 mm lang, met hartvormige voet, breed eirond of elliptisch tot vrijwel cirkelrond, geleidelijk tot vrij plotseling kort toegespitst of spits; breedte 78-102% van de lengte. Lengte van het steeltje (25-)30-37(-45)% van de lengte van het blaadje.
Bloeitak dicht behaard, met 18-60 klieren per 5 cm en met verspreide klierstekels. Grote stekels 9-19 per internodium, geel of iets rood aangelopen, ongelijk, ± priem- of naaldvormig, soms met zeer plotseling versmalde, nauwelijks boven de tak uitstekende, tot 5 mm brede voet, teruggericht of iets gebogen, 2-5 mm lang. Bloeiwijze meestal smal, piramidaal of cilindrisch, dicht behaard, vrij dicht beklierd, met talrijke gele , ± naaldvormige stekels, tot de top doorbladerd. Bladeren vaak reeds laag in de bloeiwijze enkelvoudig, deels uitgesproken 3-lobbig. Zijtakken schuin opstijgend, afstaand of soms iets teruggericht, onder het midden gedeeld, soms gebundeld, met 2-8(-17) bloemen. Bloemsteeltjes 6-18 mm lang, dicht kort behaard, met 15->80 (geel-)bruine ongelijke klieren en 13-20 stekels. Kelkslippen grijsviltig en kort behaard, met vrij talrijke vrijwel zittende of kortgesteelde klieren en 0-10 stekels, aanvankelijk afstaand tot los teruggeslagen, tenslotte opgericht, met lange uitgetrokken punt. Kroonbladen wit, breed eirond, elliptisch of omgekeerd eirond, met zeer korte nagel, (7-)9-11 mm lang. Meeldraden iets langer tot iets korter dan de groenachtige stijlen. Helmhokken kaal. Vruchtbeginsels in het begin met enkele snel verdwijnende haren aan de top. Vruchtbodem vrijwel kaal. Bloeitijd: half juni-begin aug.
Door de kamharen lijkt de beharing meestal veel sterker dan ze is. Vooral in het zonlicht maakt de plant soms een grijsviltige indruk, terwijl deze dat niet of nauwelijks is.
Standplaats: Hagen, open hellingen, bossen op kalkrijke grond.
Verspreiding: Het zuiden van Nederland en aangrenzend België.
Nederland: Alleen in Zuid-Limburg: veel in de omgeving van Epen; verder bij Gronsveld en in het Eiserbos.